In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1996, was aangeklaagd voor het opzettelijk uitgeven van valse bankbiljetten van 50 euro. De tenlastelegging betrof een incident op 15 juli 2016 in Alkmaar, waar de verdachte een vals bankbiljet heeft uitgegeven. Dit volgde op een eerdere waarschuwing na een vergelijkbaar incident op 2 juli 2016, waarbij hij ook een vals bankbiljet probeerde te gebruiken.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 26 maart 2018 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat er onvoldoende bewijs was voor opzet. Het hof heeft echter overwogen dat de verdachte, na een eerdere waarschuwing, bewust de kans heeft aanvaard dat hij wederom vals geld zou uitgeven. De verdachte had verklaard dat hij de bankbiljetten had ontvangen voor werk dat hij had verricht, maar weigerde te zeggen van wie hij deze had gekregen, omdat deze persoon een slechte reputatie zou hebben.
Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte schuldig is aan het tenlastegelegde feit en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 350, met de mogelijkheid van 7 dagen hechtenis bij niet-betaling. Het hof heeft de ernst van het feit en de gevolgen voor het monetaire verkeer in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte had geen eerdere strafrechtelijke veroordelingen, wat in zijn voordeel heeft gewerkt.