ECLI:NL:GHAMS:2018:1429

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2018
Publicatiedatum
26 april 2018
Zaaknummer
23-004452-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak voor rijden onder invloed met hoge alcoholconcentratie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van het ten laste gelegde feit van rijden onder invloed van alcohol, maar het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld. De verdachte werd beschuldigd van het besturen van een voertuig op 13 augustus 2016 te Zaandam, terwijl zijn adem een alcoholgehalte vertoonde van 880 microgram per liter uitgeademde lucht, wat aanzienlijk boven de toegestane limiet ligt. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij niet de bestuurder was, maar als passagier in de auto zat. Het hof heeft echter de verklaringen van de opsporingsambtenaren als geloofwaardig beoordeeld en de verklaring van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde geschoven. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het voertuig daadwerkelijk heeft bestuurd en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd.

De straf die aan de verdachte is opgelegd bestaat uit een taakstraf van 25 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 9 maanden. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De verdachte had eerder al onherroepelijke strafbeschikkingen wegens rijden onder invloed en andere verkeersdelicten, wat in zijn nadeel is gewogen. Het hof heeft de straffen bepaald op basis van de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en heeft ervoor gekozen om in plaats van een geldboete een taakstraf op te leggen, gezien de financiële situatie van de verdachte. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-004452-16
Datum uitspraak: 23 april 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 25 november 2016 in de strafzaak onder parketnummer 96-172185-16 tegen
[naam],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 april 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 augustus 2016 te Zaandam, gemeente Zaanstad als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 880 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof – anders dan de politierechter – tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde komt.

Bewijsoverweging

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep – kort samengevat – verklaard dat hij niet de bestuurder van de betrokken auto was, maar als passagier op de bijrijdersstoel zat. Voor zover hij zich herinnert is hij pas uitgestapt toen motoragent [verbalisant 1] bij de auto aankwam en van zijn motor was gestapt. De raadsman heeft zich in het verlengde daarvan op het standpunt gesteld dat de verdachte het voertuig niet heeft bestuurd en dat hij moet worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt als volgt.
In het proces-verbaal van bevindingen met nummer 2016180692-2 van 13 augustus 2016, opgemaakt door politieambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , is – zakelijk weergeven – het volgende gerelateerd:
“Ik, [verbalisant 3] , zag dat de bestuurdersportier geopend werd en er een man uitstapte. Vervolgens zag ik uit het bestuurdersportier een tweede man stappen. Tevens zag ik op de passagiersstoel voor in het voertuig een persoon zitten. Zolang ik zicht heb gehad op dit voertuig is deze persoon niet uitgestapt. Vervolgens zagen wij dat de motorrijder van de politie ter plaatse kwam en stopte bij het genoemde voertuig en de personen aansprak.”
In het proces-verbaal van bevindingen met nummer 2016180692-3 van 13 augustus 2016, opgemaakt door politieambtenaar [verbalisant 1] , is – zakelijk weergeven – het volgende gerelateerd:
“Op 13 augustus 2016 (…) was ik (…) gekleed in uniform en belast met motorsurveillance (...). Ik zag twee personen aan de bestuurderszijde naast het voertuig staan. Eén van deze personen bleek [naam] te zijn. Ik zag dat er op de bijrijdersstoel nog een derde man zat. Ik hoorde de centralist zeggen dat zij had gezien dat de persoon die op de bijrijderstoel zat niet uit het voertuig was gekomen (…). Hierop heb ik [naam] gevorderd medewerking te verlenen aan een ademonderzoek (…). Ik zag dat [naam] op het selectieapparaat en ‘F’ blies. Hierop is [naam] aangehouden terzake van rijden onder invloed.”
In het proces-verbaal van bevindingen met nummer 2016180692-4 van 13 april 2017, opgemaakt door politieambtenaar [verbalisant 1] , is naar aanleiding van de vraag of de persoon die op de bijrijdersstoel zat nog op enig moment uit het voertuig is gestapt, – zakelijk weergeven – het volgende gerelateerd:
“Ter plaatse is de bijrijder niet uit het voertuig gestapt. Kort
na[onderstreping hof] de aanhouding van verdachte [naam] , was de bijrijder uit het voertuig gestapt.”
Het hof ziet geen enkel solide aanknopingspunt voor de gedachte dat de inhoud van deze processen-verbaal onjuist zou zijn. In het bijzonder is niet aannemelijk geworden dat er sprake is geweest van enige waarnemingsfout. De verklaring van de verdachte is onverenigbaar met de bevindingen van de opsporingsambtenaren, zodat het hof deze verklaring als ongeloofwaardig terzijde schuift. Mede op grond hiervan acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de persoon is die op 13 augustus 2016 het voertuig heeft bestuurd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 augustus 2016 te Zaandam, gemeente Zaanstad, als bestuurder van een voertuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 880 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte van het ten laste gelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte alsnog voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld en wel tot een taakstraf voor de duur van 25 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft verzocht de verdachte – bij een bewezenverklaring – vanwege diens financiële situatie in plaats van een geldboete een taakstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan rijden in een personenauto, terwijl hij onder invloed was van een zeer aanzienlijke hoeveelheid alcohol. Met zijn gedrag heeft de verdachte zijn eigen veiligheid, maar bovenal die van zijn passagiers en andere weggebruikers in gevaar gebracht. De verdachte heeft immers met zijn abnormale rijgedrag (op de baan voor tegemoetkomend verkeer en door de berm rijden) de aandacht van de politie getrokken. Alcohol in het verkeer leidt jaarlijks tot vele ongelukken, niet zelden met fatale afloop.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 maart 2018 zijn jegens hem eerder onherroepelijke strafbeschikkingen uitgevaardigd wegens het verlaten van een plaats aanrijding en twee maal voor het rijden onder invloed. Dat hij hieruit geen blijvende lering heeft getrokken wordt sterk in het nadeel van de verdachte gewogen.
Het hof heeft acht geslagen op straffen die in soortgelijke gevallen aan recidivisten plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt als straffencombinatie genoemd een geldboete ter hoogte van € 1.000,00 en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van negen maanden. Omdat de financiële draagkracht van de verdachte tamelijk beperkt is, zal het hof hem in plaats van een geldboete een taakstraf opleggen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte zijn weinig benijdenswaardige persoonlijke omstandigheden en psychische problematiek uit de doeken gedaan. Bij het bepalen van de omvang van de taakstraf heeft het hof hiermee rekening gehouden. De verdachte heeft tevens verklaard dat hij een dagbesteding zoekt en binnenkort vrijwilligerswerk bij een dierenasiel gaat verrichten. Het hof geeft de reclassering in overweging de verdachte de taakstraf te doen verrichten bij dat/een dierenasiel, mocht dat tot de mogelijkheden behoren.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf voor de duur van 25 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 9 maanden passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
25 (vijfentwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
12 (twaalf) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. R. Kuiper en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 april 2018.