In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van het ten laste gelegde feit van rijden onder invloed van alcohol, maar het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld. De verdachte werd beschuldigd van het besturen van een voertuig op 13 augustus 2016 te Zaandam, terwijl zijn adem een alcoholgehalte vertoonde van 880 microgram per liter uitgeademde lucht, wat aanzienlijk boven de toegestane limiet ligt. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij niet de bestuurder was, maar als passagier in de auto zat. Het hof heeft echter de verklaringen van de opsporingsambtenaren als geloofwaardig beoordeeld en de verklaring van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde geschoven. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het voertuig daadwerkelijk heeft bestuurd en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd.
De straf die aan de verdachte is opgelegd bestaat uit een taakstraf van 25 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 9 maanden. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De verdachte had eerder al onherroepelijke strafbeschikkingen wegens rijden onder invloed en andere verkeersdelicten, wat in zijn nadeel is gewogen. Het hof heeft de straffen bepaald op basis van de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en heeft ervoor gekozen om in plaats van een geldboete een taakstraf op te leggen, gezien de financiële situatie van de verdachte. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam.