ECLI:NL:GHAMS:2018:1437

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2018
Publicatiedatum
26 april 2018
Zaaknummer
23-002907-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mensensmokkel met betrekking tot verdachte en medeverdachten

Op 4 april 2018 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, dat op 21 juli 2016 was gewezen. De zaak betreft mensensmokkel, waarbij de verdachte, geboren in 1968, wordt beschuldigd van het helpen van een medeverdachte, [naam 2], om illegaal Nederland binnen te komen. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep gehouden op 20 maart 2017 en 21 maart 2018. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van één jaar. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en [naam 2] samen van Irak naar Istanbul hebben gereisd en dat de verdachte [naam 2] heeft geholpen bij de vlucht naar Nederland. Tijdens de douanecontrole op Schiphol werd een Nederlands paspoort aangetroffen dat op naam van [naam 3] stond, en dat als gestolen was gesignaleerd. Het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte de toegang van [naam 2] tot Nederland heeft bevorderd en dat hij daarbij behulpzaam is geweest. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve de beslissing over de proeftijd, die is vernietigd en vastgesteld op één jaar. De verdachte heeft geen strafbare feiten gepleegd sinds 18 april 2014, wat heeft bijgedragen aan de beslissing van het hof.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002907-16
Datum uitspraak: 4 april 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 21 juli 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-872054-14 tegen
[naam 1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1968,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 maart 2017 en 21 maart 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vordering openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met een proeftijd van één jaar.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de beslissing tot vaststelling van de aan de voorwaardelijke straf gekoppelde proeftijd – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof de overwegingen die in het vonnis zijn opgenomen onder 3.3 en 3.4 vervangt door de navolgende bewijsoverwegingen.
Bewijsoverwegingen [1]
De raadsman heeft op de terechtzitting in hoger beroep – in het verlengde van de aldaar afgelegde verklaring van de verdachte – bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De verdachte heeft altijd ontkend dat hij [naam 2] heeft geholpen om naar Nederland te komen. Hij is met [naam 2] vanaf Irak naar Istanbul gereisd, maar hij heeft hem niet begeleid op de vlucht van Istanbul naar Schiphol. In Istanbul heeft de verdachte [naam 2] gemaand weg te gaan, omdat hij niet naar Nederland mocht. Dat de verdachte en [naam 2] opeenvolgende inchecknummers voor de vlucht naar Schiphol hadden, hoeft niet noodzakelijkerwijs te betekenen dat zij gezamenlijk hebben ingecheckt. In het vliegtuig heeft de verdachte [naam 2] vervolgens niet gezien. Pas toen hij aankwam op Schiphol heeft de verdachte [naam 2] opnieuw gezien, waarna hij [naam 2] zei dat hij niets met hem te maken wilde hebben. Deze lezing is door [naam 2] tegenover de raadsheer-commissaris bevestigd. Daar heeft [naam 2] verklaard dat hij zonder de verdachte vanaf Istanbul naar Schiphol is gevlogen en dat hij – nadat hij daar was aangekomen – zijn paspoorten, vliegtickets en telefoon in een tas van de verdachte heeft gestopt.
In lijn met de rechtbank neemt het hof het volgende als vaststaand aan.
Op 18 april 2014, omstreeks 23:15 uur, vond er een douanecontrole plaats van inkomende passagiers die met vlucht [vluchtnummer 1] vanuit Istanbul (Turkije) naar Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, waren gereisd. Daarbij werd in de handbagage van de verdachte een Nederlands paspoort aangetroffen dat op naam was gesteld van [naam 3] , geboren te Roosendaal en Nispen met paspoortnummer [paspoortnummer] . Een douanier zag dat (de persoon die was afgebeeld op) de foto op dat paspoort niet goed gelijkend was met het gelaat van de verdachte, waarna de verdachte met zijn bagage is overgedragen aan opsporingsambtenaren van de Koninklijke Marechaussee (KMar). [2] Vervolgens is gebleken dat het paspoort op naam van [naam 3] als gestolen/vermist stond gesignaleerd. [3] Ook bleek de verdachte in het bezit van een Iraaks paspoort op naam van [naam 2] . [4]
Verder zijn in de handbagage van de verdachte onder meer de volgende telefoon respectievelijk reisbescheiden aangetroffen:
 een Samsung Galaxy S3; deze behoorde toe aan en was in gebruik bij [naam 2] ; [5]
 een kopie van het Nederlands paspoort op naam van [naam 3] ;
 een elektronisch vliegticket op naam van [naam 2] voor de route Bagdad-Istanbul met vlucht [vluchtnummer 2] op 18 april 2014;
 een elektronisch vliegticket en instapkaart op naam van verdachte voor de route Bagdad-Istanbul met vlucht [vluchtnummer 2] op 18 april 2014;
 een elektronisch vliegticket op naam van [naam 3] voor de route Istanbul-Amsterdam met vlucht [vluchtnummer 1] op 18 april 2014;
 een elektronisch vliegticket op naam van verdachte voor de route Istanbul-Amsterdam met vlucht [vluchtnummer 1] op 18 april 2014. [6]
Op de Samsung Galaxy S3 zijn bij onderzoek onder meer foto’s aangetroffen van (a) de verdachte, (b) [naam 2] – beide foto’s zijn op 18 april 2014 gemaakt op een luchthaven (Istanbul [7] ) – (c) het Nederlandse paspoort van de verdachte, (d) een vliegticket op naam van de verdachte voor de vlucht van Istanbul naar Amsterdam, (e) een vliegticket op naam van [naam 2] , (f) een vluchtreservering op naam van [naam 3] en (g) het Nederlandse paspoort op naam van [naam 3] . [8]
Eerder op de avond had een opsporingsambtenaar van de KMar op Schiphol een ongedocumenteerde vreemdeling, zich noemende [naam 2] , aangetroffen, die te kennen gaf asiel te willen aanvragen. Die opsporingsambtenaar zag dat de naam en het gelaat van de betreffende asielzoeker overeenkwamen met de gegevens en de (persoon die te zien was op de) foto van het bij verdachte aangetroffen Iraakse paspoort op naam van [naam 2] . [9] De betreffende asielzoeker – [naam 2] –
heeft later verklaard dat hij op het Nederlandse paspoort op naam van [naam 3] van Turkije naar Nederland is gereisd. [10]
Uit onderzoek door het zogeheten Sluisteam, dat deel uitmaakt van de KMar en onder andere is belast met het bestrijden van mensensmokkel, is gebleken dat de naam [naam 2] niet voorkomt op de passagierslijst van vlucht [vluchtnummer 1] voor de route Istanbul-Amsterdam. Daarop staan wel de namen van de verdachte (securitynummer 069, stoelnummer 12A, incheck: 09:43 uur) en [naam 3] (securitynummer 070, stoelnummer 08F, incheck: 09:44 uur). De omstandigheid dat de securitynummers op de instapkaarten opvolgend zijn, betekent dat deze personen ongeveer gelijktijdig hebben ingecheckt, zoals ook blijkt uit de vermelde tijdstippen waarop is ingecheckt. [11]
Het is het Sluisteam ambtshalve bekend dat vreemdelingen veelvuldig trachten op illegale wijze – door gebruik te maken van valse, vervalste of ‘look a like’ reis- en/of verblijfsdocumenten – de Europese Unie in te reizen via Schiphol en dat zij daarbij doorgaans worden geholpen door personen met dezelfde nationaliteit of van dezelfde origine, die legaal in Europa verblijven. [12]
De verdachte, die zowel beschikt over een Nederlands als een Irakees paspoort, heeft verklaard dat een buurjongen genaamd [naam 2] (het hof begrijpt hier en verder: [naam 2] ), die naast zijn schoonfamilie in Bagdad woont, hem al anderhalf jaar vroeg hem te helpen om naar Nederland te komen. Ook de broer van [naam 2] , die in Nederland woont, vroeg hem naar mogelijkheden om [naam 2] te helpen om naar Nederland te komen. Nadat de verdachte op 11 maart 2014 naar Irak was afgereisd heeft hij daar [naam 2] ontmoet. [naam 2] vroeg de verdachte of hij hem kon helpen met de vlucht. [13] Vervolgens is de verdachte met zijn neef en [naam 2] naar een filiaal van Turkish Airlines in Bagdad geweest. Daar heeft de verdachte een vliegticket naar Amsterdam gekocht. Hij heeft daar toen ook gezien dat [naam 2] daar een ticket naar Istanbul heeft gekocht. [14] Enkele dagen later heeft [naam 2] de verdachte verteld dat hij een vlucht naar Amsterdam had geregeld. [15] Ook heeft [naam 2] verteld dat hij met een Nederlands paspoort van Istanbul naar Amsterdam zou vliegen. [16] Op 18 april 2014 is de verdachte samen met [naam 2] per auto naar de luchthaven van Bagdad gereden, waarbij de neef van de verdachte optrad als chauffeur. [17] Vervolgens hebben de verdachte en [naam 2] gezamenlijk ingecheckt voor de vlucht naar Istanbul en hebben zij gedurende de vlucht van Bagdad naar Istanbul naast elkaar gezeten. [18] Na aankomst op de luchthaven van Istanbul hebben zij samen gegeten en rondgelopen. [19] [naam 2] is samen met de verdachte naar het toestel gelopen waarmee de verdachte naar Nederland zou vliegen. [20]
Het hof bezigt de verklaring van de verdachte in zoverre tot het bewijs.
Het hof acht het niet aannemelijk dat de verdachte, zoals hij op de terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, [naam 2] enkel op het traject van Bagdad naar Istanbul heeft begeleid. Die lezing rust namelijk op de pijlers dat [naam 2] op onbewaakte momenten
( a) tijdens een bezoek van de verdachte aan de woning van [naam 2] in Bagdad foto’s moet hebben gemaakt van het paspoort en het vliegticket van de verdachte en
( b) in de nabijheid van een rookruimte op Schiphol zijn reisdocumenten in de bagage van de verdachte moet hebben gestopt.
Deze onderdelen zijn echter onverenigbaar met de verklaringen van de verdachte dat
( a) hij zijn Nederlandse paspoort tijdens zijn verblijf in Irak in zijn jaszak heeft gedragen en constant bij zich heeft gehad en dat hij het paspoort nooit afgeeft, [21] en
( b) gedurende de gehele reis niemand bij zijn handtas (het hof begrijpt: handbagage) is geweest, [22] hij vanuit de rookruimte zicht heeft gehad op zijn tas en dat hij niemand iets in zijn tas heeft zien stoppen. [23]
Aan de geloofwaardigheid van genoemde lezing wordt verder afbreuk gedaan doordat in de tas van de verdachte ook een kopie van het Nederlandse paspoort op naam van [naam 3] is aangetroffen en wel netjes in een mapje tussen andere documenten van de verdachte [24] en dat daarin ook een identiteitsbewijs en een nationaliteitsbewijs van [naam 2] en zijn moeder zijn aangetroffen, zorgvuldig weggestopt tussen andere papieren en documenten. [25] Bij deze ordening tussen andere documenten en het zorgvuldig weggestopt zijn van genoemde documenten past niet dat [naam 2] , zoals deze heeft verklaard en de verklaring van de verdachte impliceert, nabij de rookruimte zijn documenten en telefoon erg snel en al lopend tussen de bagage van de verdachte heeft geduwd, zonder dat hij heeft gezien waarin.
Bij gebreke van een andere plausibele verklaring voor de aanwezigheid van de foto’s van het paspoort en het vliegticket van de verdachte op de telefoon van [naam 2] en die van de door [naam 2] gebruikte reisbescheiden in de handbagage van de verdachte, is voor het hof, mede in aanmerking genomen hetgeen overigens is vastgesteld, buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat de verdachte de reis van [naam 2] met eindbestemming Schiphol heeft voorbereid en het gehele traject tot aan Schiphol heeft begeleid en, daar aangekomen, de in de tenlastelegging genoemde paspoorten in ontvangst heeft genomen en onder zich gehouden. Bij die stand van zaken acht het hof het niet nodig de inconsistenties en tegenstrijdigheden in de verklaringen van de verdachte over het al dan niet gezamenlijke reisplan, waarop de rechtbank in haar overwegingen overigens terecht heeft gewezen, in zijn beoordeling te betrekken.
De verdachte heeft de wederrechtelijke toegang van [naam 2] tot Nederland bevorderd. Daarom kan bewezen worden dat hij daarbij behulpzaam is geweest. Het hof overweegt nog dat de enkele door de raadsman gestelde omstandigheid dat de broer van [naam 2] het vliegticket voor de vlucht van Istanbul naar Schiphol voor [naam 2] zou hebben gekocht, niet afdoet aan de door verdachte aan [naam 2] geboden hulp bij het op illegale wijze verkrijgen van toegang tot Nederland.
Het tot vrijspraak strekkende verweer, dat is gestoeld op de niet aannemelijk bevonden lezing van de verdachte, wordt in alle onderdelen verworpen.
Ten overvloede overweegt het hof dat gesteld noch aannemelijk is geworden dat de verdachte (verkerende in een noodtoestand, dan wel gedrongen door psychische overmacht) heeft gehandeld op humanitaire gronden, als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 16 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:888.

Proeftijd

Zoals al bleek heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de aan de voorwaardelijke gevangenisstraf te koppelen proeftijd zal vaststellen op één jaar. De raadsman heeft verzocht – indien het hof tot een bewezenverklaring komt – de eis van de advocaat-generaal te volgen.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat kan worden volstaan met een proeftijd van één jaar, zulks vanwege de tijd die sinds het tenlastegelegde is verstreken en omdat de verdachte blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 9 maart 2018, sinds 18 april 2014 geen strafbare feiten heeft gepleegd die ter kennis zijn gekomen van justitie. Het hof zal de proeftijd op de voet van artikel 14b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht dan ook dienovereenkomstig vaststellen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing tot vaststelling van de proeftijd bij de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Stelt de proeftijd bij de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf vast op 1 (één) jaar.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het voorgaande.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. M.J.A. Duker en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 april 2018.

Voetnoten

1.De door het hof in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van bevinding[en] en overdracht van 19 april 2014 (dossierpagina’s 48 en 49).
3.Proces-verbaal van 2 januari 2015 (dossierpagina 34) en proces-verbaal van 19 april 2014 (dossierpagina 50).
4.Proces-verbaal van 19 april 2014 (dossierpagina 52).
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 6 november 2015 (los opgenomen, bladzijde 5) en proces-verbaal van de raadsheer-commissaris van het verhoor van getuige [naam 2] van 25 juli 2017 (bladzijde 2).
6.Proces-verbaal van 2 januari 2015 (dossierpagina’s 45 en 46) en proces-verbaal van inbeslagneming van
7.De op 7 juli 2016 ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring van verdachte (proces-verbaal van de terechtzitting van 7 juli 2016, blad 5).
8.Proces-verbaal van 21 november 2014 met fotobijlage (dossierpagina’s 176-185).
9.Proces-verbaal van 19 april 2014 (dossierpagina 52).
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] van 25 juli 2017 (pagina 2).
11.Proces-verbaal van 2 januari 2015 met bijlagen (dossierpagina’s 33, 37, 38, 42, 196 en 198).
12.Proces-verbaal van 2 januari 2015 (dossierpagina 36).
13.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 21 april 2014 (dossierpagina’s 77 en 80).
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 22 december 2014 (dossierpagina 104).
15.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 21 april 2014 (dossierpagina 80).
16.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 21 april 2014 (dossierpagina 85).
17.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 21 april 2014 (dossierpagina 80).
18.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 22 december 2014 (dossierpagina 105).
19.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 21 april 2014 (dossierpagina 81).
20.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 21 maart 2018.
21.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 22 december 2014 (dossierpagina 107).
22.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 6 november 2015 (los opgenomen, bladzijde 4).
23.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 22 december 2014 (dossierpagina 108) en proces-verbaal van verhoor verdachte van 6 november 2015 (los opgenomen, bladzijde 4).
24.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 6 november 2015 (los opgenomen, bladzijde 4).
25.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 21 april 2014 (dossierpagina 83).