ECLI:NL:GHAMS:2018:1567

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2018
Publicatiedatum
9 mei 2018
Zaaknummer
23-002924-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen met braak en inklimming

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij hij zich toegang tot een bedrijfsruimte heeft verschaft door middel van braak en inklimming. De tenlastelegging betrof een incident op 10 januari 2015, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte een ruit van een bedrijfsruimte in Amsterdam heeft ingeslagen met de bedoeling om geld of goederen te stelen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 23 april 2018 heeft de verdediging betoogd dat de verdachte niet kan worden aangemerkt als medepleger van de inbraak, omdat de medeverdachte de ruit alleen heeft ingeslagen en de verdachte slechts aanwezig was. Het hof heeft echter vastgesteld dat er voldoende bewijs is dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld en dat de poging tot inbraak niet kan worden afgedaan als een onschuldige weddenschap. Het hof heeft de eerdere verweren van de verdediging verworpen en de verdachte schuldig bevonden aan de poging tot diefstal. De straf die door de politierechter was opgelegd, werd vernietigd en het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 38 dagen, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002924-17
datum uitspraak: 7 mei 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 10 februari 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-701057-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 april 2018.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 10 januari 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een aan het [adres 2] gelegen bedrijfsruimte (nummer [nummer]) weg te nemen geld en/of goed(eren) van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] (firma [bedrijf]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die bedrijfsruimte te verschaffen en / of die / dat weg te nemen geld en/of goed(eren) onder zijn / hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en / of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, opzettelijk zich naar die bedrijfsruimte heeft/hebben gegeven en/of een ruit van die bedrijfsruimte heeft/hebben ingeslagen;
subsidiair:
hij op of omstreeks 10 januari 2015 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een aan het [adres 2] gelegen bedrijfsruimte (nr [nummer]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] (firma [bedrijf]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en aldaar opzettelijk en wederrechtelijk die ruit in te slaan;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bespreking verweren

De verdediging heeft ter terechtzitting betoogd dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd. De verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] hebben beiden, los van elkaar, verklaard dat sprake was van een in dronkenschap gemaakte weddenschap of de medeverdachte een ruit durfde te vernielen met de blote hand. [medeverdachte] heeft daadwerkelijk de subsidiair ten laste gelegde vernieling gepleegd, maar de bijdrage aan dat feit van de verdachte is onvoldoende om van medeplegen te spreken. Uit de stukken in het dossier blijkt niet van enig opzet op inbraak dan wel op het wegnemen van geld of goederen. Zij zochten mogelijk enkel een slaapplaats. Ten slotte heeft de raadsman opgemerkt dat niet kan worden uitgesloten dat ten aanzien van de poging inbraak sprake was van vrijwillige terugtred.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Niet staat ter discussie dat [medeverdachte] in aanwezigheid van de verdachte op 10 januari 2015 omstreeks 1.25 uur de ruit heeft ingeslagen van een bedrijfsruimte aan het [adres 2] [nummer] te Amsterdam.
Het hof is van oordeel dat de stelling, inhoudende dat de vernieling van de ruit het winnen van een weddenschap tot doel had, wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen.
Kort en zakelijk weergegeven blijkt daaruit onder meer dat getuigen hebben waargenomen dat , dat [medeverdachte] met hulp van de verdachte in het raamkozijn is gaan hangen, dat één van hen op een bankje stond dat daar eerder niet stond, en dat bij het verbreken van de ruit het geluid is gehoord van metaal op glas. Tevens is door getuigen en verbalisant [verbalisant 1] bij de verdachte een opgerolde witte (plastic) tas gezien die na het verbreken van de ruit door de verdachte in de kofferbak van de auto is gestopt. Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben in die kofferbak een plastic tas aangetroffen met daarin twee breekijzers. Ten slotte blijkt uit het proces-verbaal van de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] dat het handvat van het raam een kwartslag was gedraaid, maar dat het raam niet kon worden geopend omdat onder meer aan de onderzijde extra sloten zaten.
Naar het oordeel van het hof kunnen deze feiten en omstandigheden niet anders worden geduid dan als een poging tot inbraak waarvan de uitvoering is verhinderd door de door de aangever getroffen extra veiligheidsmaatregelen. Van vrijwillige terugtred is derhalve geen sprake. Het feit dat zowel de verdachte als [medeverdachte] ten tijde van hun voorlopige hechtenis hebben verklaard dat een weddenschap aan hun gedragingen ten grondslag lag, maakt dit niet anders nu beide personen hun verklaringen vooraf op elkaar kunnen hebben afgestemd.
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat deze handelingen zijn uitgevoerd teneinde een slaapplek te vinden, is het hof van oordeel dat deze slechts door de raadsman geopperde en niet door de verdachte nader geconcretiseerde stelling volstrekt onaannemelijk is, zodat het hof aan die mogelijkheid voorbij gaat. Het hof verwerpt aldus voornoemde bewijsverweren van de verdediging.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op 10 januari 2015 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een aan het [adres 2] gelegen bedrijfsruimte (nummer [nummer]) weg te nemen geld en/of goed(eren) van hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] (firma [bedrijf]) en zich daarbij de toegang tot die bedrijfsruimte te verschaffen door middel van braak en inklimming, met zijn mededader opzettelijk zich naar die bedrijfsruimte heeft begeven en een ruit van die bedrijfsruimte heeft ingeslagen.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 38 dagen met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan poging tot (bedrijfs) inbraak. Dergelijke misdrijven richten braakschade aan en dwingen eigenaren van bedrijfsruimten steeds verdergaande beveiligingsmaatregelen te nemen om hun geld en/of goed(eren) te beschermen. Een dergelijk delict kan naast financiële schade ook een gevoel van onveiligheid voor de benadeelde meebrengen. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen maar probeert het doel van zijn handelen te verhullen door het inslaan van de ruit louter toe te schrijven aan een zogenaamde weddenschap. Het hof rekent dit de verdachte aan. Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheid dat de verdachte – blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 9 april 2018 – eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, is in beginsel een gevangenisstraf passend en geboden van tenminste de door de politierechter opgelegde duur.
Het hof heeft anderzijds kennisgenomen van het door de raadsman ter terechtzitting overgelegde reclasseringsrapport van 8 november 2017. Hieruit blijkt dat de verdachte sinds 13 juni 2016 onder toezicht staat bij Leger des Heils Reclassering en steeds beter in staat is om een stabiele basis voor zichzelf te creëren. Hij laat een coöperatieve houding zien, volgt behandeladviezen correct op en stelt zich begeleidbaar op. Op grond daarvan kan worden volstaan met een op te leggen straf waarvan de hoogte gelijk is aan de duur van het voorarrest, zoals ook is geëist en bepleit door de advocaat-generaal respectievelijk de raadsman.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
38 (achtendertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. A.M. van Amsterdam en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 mei 2018.
Mr. A.M. van Amsterdam en mr. M. Gonggrijp-van Mourik zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]