ECLI:NL:GHAMS:2018:1674

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 mei 2018
Publicatiedatum
29 mei 2018
Zaaknummer
23-000276-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake diefstal uit een auto met DNA- en vingerafdrukbewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1986, was beschuldigd van diefstal uit een auto in Zaandam in augustus 2016. De tenlastelegging omvatte het wegnemen van een portemonnee met inhoud, waarbij de verdachte zich toegang tot de auto had verschaft door middel van braak. Tijdens de zittingen in zowel eerste aanleg als hoger beroep heeft de verdachte verschillende verklaringen afgelegd over zijn aanwezigheid bij de auto en de sporen die op de auto zijn aangetroffen, waaronder DNA en vingerafdrukken. Het hof heeft vastgesteld dat de verklaringen van de verdachte tegenstrijdig waren en niet aannemelijk gemaakt konden worden. Het hof oordeelde dat de sporen, in combinatie met de aangifte en het sporenonderzoek, wettig en overtuigend bewijs vormden dat de verdachte de diefstal had gepleegd. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, die schade had geleden door de diefstal.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000276-17
datum uitspraak: 22 mei 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 9 januari 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-215018-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 mei 2018 en overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 14 augustus 2016 tot en met 15 augustus 2016 te Zaandam, gemeente Zaanstad, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een auto (met kenteken [kenteken] ) heeft weggenomen een portemonnee (met daarin een rijbewijs en/of een of meerdere bankpas(sen) en/of een geldbedrag van 80 euro en/of een pas van de boordcomputer), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen portemonnee onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof aan zijn bewezenverklaring een andersluidende bewijsmotivering vooraf laat gaan. Reden hiervoor is dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep een deels nieuwe verklaring heeft afgelegd.

Bespreking gevoerd verweer

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het door de verdachte geschetste alternatieve scenario niet wordt uitgesloten door de bewijsmiddelen. De verdachte dient om die reden te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
In een Mercedes Benz van [benadeelde] is in de nacht van zondag 14 op maandag 15 augustus 2016 te Zaandam ingebroken. De ruit aan de bestuurderszijde is ingeslagen. Uit de auto is een portemonnee met inhoud weggenomen. De politie heeft sporen veiliggesteld: 1) een handpalmafdruk op de voorruit, rechtsonder ter hoogte van het stuur, 2) een vingerafdruk op de motorkap onder de voorruit aan de bestuurderszijde en 3) drie kleine bloedspatjes onder de verbroken ruit op de deur aan de bestuurderszijde. Het DNA-profiel dat is afgeleid uit het bloed (3) komt overeen met het DNA-profiel van de verdachte. Vingerafdruk (2) vertoont een zeer grote mate van overeenkomst met de referentieafdruk van de linkerduim van de verdachte.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij niet weet hoe zijn DNA en vingerafdrukken op de betreffende auto terecht zijn gekomen. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg een andere verklaring afgelegd. Daar heeft hij verklaard dat hij die avond wel bij de betreffende auto is geweest, dat hij is langsgelopen, stil heeft gestaan en dat het best kan zijn dat hij de auto heeft aangeraakt. Hij had een schaafwond, omdat hij vlak daarvoor was gevallen toen hij uit een discotheek kwam. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte wederom zijn verklaring gewijzigd, in die zin dat hij door het reeds opengebroken raam in de auto heeft gekeken en dat hij hierbij zijn hand heeft verwond. De verdachte ontkent iets te hebben weggenomen.
Het door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebrachte tweede alternatieve scenario is tegenstrijdig met de in eerste aanleg afgelegde verklaring en de verklaring afgelegd tegenover de politie. Dit doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van de verdachte. Gelet hierop acht het hof de door de verdachte geschetste gang van zaken en de door hem gegeven verklaring voor de aanwezigheid van vingerafdruk en bloed op de auto niet aannemelijk geworden. De plaats waar het bloed en de vingerafdruk zijn aangetroffen, in samenhang met de aangifte en de resultaten van het sporenonderzoek, vormen het wettig en overtuigend bewijs dat het de verdachte is geweest die de ruit heeft geforceerd, zich daarbij heeft verwond en vervolgens de portemonnee met inhoud heeft weggenomen. Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 14 augustus 2016 tot en met 15 augustus 2016 te Zaandam, gemeente Zaanstad, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een auto (met kenteken [kenteken] ) heeft weggenomen een portemonnee (met daarin een rijbewijs en een bankpas en een geldbedrag van 80 euro en een pas van de boordcomputer), toebehorende aan [benadeelde] , waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een portemonnee uit een auto, waarbij de toegang tot deze auto is verschaft door middel van braak. Een dergelijk feit veroorzaakt overlast en financiële schade bij de gedupeerde. De verdachte heeft daarbij kennelijk alleen aan zijn eigen financiële belang gedacht en heeft geen enkel respect gehad voor de eigendommen van de benadeelde.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 24 april 2018 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten. Het hof heeft rekening gehouden met de straf die doorgaans wordt opgelegd aan plegers van diefstal uit een auto die eerder voor een soortgelijk feit zijn veroordeeld, zoals beschreven in de oriëntatiepunten voor de straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 801,56 (het abusievelijk niet juist opgetelde totaalbedrag leest het hof verbeterd). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat verschillende onderdelen van de schade ook tegen een lager bedrag hadden kunnen worden hersteld. Zo had de ruit voor een lager bedrag kunnen worden hersteld en konden de vervangingskosten van het rijbewijs lager zijn. Het hof oordeelt dat de benadeelde partij voldoende inzichtelijk heeft gemaakt welke kosten gemoeid zijn geweest met het herstellen van de door de verdachte veroorzaakte schade. Dat bijvoorbeeld een ruit bij een ander garagebedrijf voor een lager bedrag had kunnen worden hersteld, maakt de gevorderde schadevergoeding niet voorshands onredelijk of excessief. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat het verlies aan inkomsten niet is onderbouwd. Het hof acht de gestelde schade op dit onderdeel voldoende aannemelijk geworden in aanmerking genomen dat de betreffende auto een taxi was waarmee de benadeelde partij zijn werkzaamheden als taxichauffeur uitvoerde. Door de verdachte aan deze auto toegebrachte schade werd de benadeelde partij in zijn werkzaamheden gehinderd. Het hof begroot deze schade op het gevorderde bedrag van € 119,76.
De verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 augustus 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 801,56 (achthonderdéén euro en zesenvijftig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 801,56 (achthonderdéén euro en zesenvijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
16 (zestien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 15 augustus 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.M. van der Nat, mr. W.F. Groos en mr. R.P. den Otter, in tegenwoordigheid van mr. S.M. van Zanten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 mei 2018.
mr. R.P. den Otter is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]