ECLI:NL:GHAMS:2018:1718

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2018
Publicatiedatum
4 juni 2018
Zaaknummer
23-002927-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mishandeling, vernieling en opzettelijk aanwezig hebben van MDMA en amfetamine

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1982, was aangeklaagd voor mishandeling, vernieling en het opzettelijk aanwezig hebben van MDMA en amfetamine. De tenlastelegging betrof incidenten die plaatsvonden op 25 maart 2017 te Amsterdam, waarbij de verdachte zijn vriendin heeft mishandeld door haar te duwen bij de keel, en een tafel heeft vernield die aan haar toebehoorde. Daarnaast had hij een hoeveelheid MDMA en amfetamine in zijn bezit, wat in strijd is met de Opiumwet.

Het hof heeft de eerdere uitspraak van de politierechter vernietigd en kwam tot een andere bewezenverklaring. De verdachte werd schuldig bevonden aan de hem ten laste gelegde feiten, maar het hof oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De verdachte had een strafblad met eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten, wat in zijn nadeel woog.

Bij de strafoplegging hield het hof rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder psychische problemen en de noodzaak van medicatie. Het hof besloot om een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken op te leggen, evenals een taakstraf van 80 uren. De beslissing was bedoeld om de verdachte te weerhouden van toekomstige strafbare feiten, terwijl tegelijkertijd rekening werd gehouden met zijn kwetsbare situatie.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002927-17
datum uitspraak: 16 mei 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 3 augustus 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-057921-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
adres: [adres] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
16 april 2018 en 16 mei 2018, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:

1.hij op of omstreeks 25 maart 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde] een of meermalen te duwen en/of bij de keel te pakken en/of de keel van voornoemde [benadeelde] dicht te knijpen en/of te drukken en/of te houden;

2.hij op of omstreeks 25 maart 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een goed, te weten een of meerdere tafel(s) en/of een bank en/of de vloer, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde] heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;

3.hij op of omstreeks 25 maart 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad 1,19 gram MDMA en/of (in totaal) ongeveer 26,11 gram amfetamine, in elk geval (telkens) een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA, zijnde (telkens) een middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een wezenlijk andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij op 25 maart 2017 te Amsterdam [benadeelde] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde] te duwen bij de keel.

2.hij op 25 maart 2017 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een tafel toebehorende aan

[benadeelde] heeft vernield.

3.3.hij op 25 maart 2017 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 1,19 gram van een materiaal bevattende MDMA en 25,14 gram van een materiaal bevattende amfetamine.

Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken en een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft verzocht om oplegging van een voorwaardelijke taakstraf, dan wel het aantal uren van die straf te matigen, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het bepaalde in artikel 63 Wetboek van Strafrecht. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht aan de verdachte geen (naar het hof begrijpt: onvoorwaardelijke) gevangenisstraf op te leggen, omdat dit tot gevolg zal hebben dat hij zijn woning en uitkering kwijtraakt en de begeleiding voor zijn psychische klachten wordt stopgezet.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn vriendin, waardoor hij het slachtoffer pijn heeft berokkend en inbreuk heeft gemaakt op haar lichamelijke integriteit. De ernst van dit feit wordt vergroot door de omstandigheid dat de verdachte het slachtoffer dit in haar eigen woning heeft aangedaan, de plek waar zij zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen. Bovendien heeft de verdachte daar een tafel vernield, hetgeen getuigt van een gebrek aan respect voor andermans eigendom.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van XTC en amfetamine. Dit zijn voor de gezondheid van personen die het gebruiken zeer schadelijke stoffen. Ook zijn dergelijke harddrugs bezwarend voor de samenleving, onder meer vanwege de daarmee gepaard gaande, door verslaafden gepleegde, criminaliteit.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 april 2018 is hij ter zake van de Opiumwet meermalen hetzij bij vonnis, hetzij bij strafbeschikking onherroepelijk bestraft, hetgeen in zijn nadeel weegt.
In het licht van het voorgaande en gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen door rechters plegen te worden opgelegd ligt in deze zaak in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enkele weken in de rede. Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte echter aanleiding om daarvan af te wijken. Ter terechtzitting in hoger beroep is naar voren gekomen dat de verdachte kampt met psychische problemen en dat in verband daarmee jegens hem een voorwaardelijke rechterlijke machtiging is uitgevaardigd. Op grond daarvan is hij verplicht is om een antipsychoticum, te weten Haldol, te gebruiken. Verder heeft hij woonruimte en een dagbesteding bij HVO Querido en wil hij toewerken naar een verblijf in een begeleide woonvorm. Naar de inschatting van het hof kan er, hoewel fragiel, worden gesproken van een zeker evenwicht in het leven van de verdachte. Om dit evenwicht niet aan het wankelen te brengen zal het hof de verdachte geen straf opleggen die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt, maar kiezen voor een voorwaardelijke vrijheidsstraf. Die dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden zich in toekomst opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten. Het zou te zeer voorbijgaan aan de aard, de ernst en het aantal van de bewezen feiten om hiermee te volstaan. Daarom zal tevens een onvoorwaardelijke taakstraf worden opgelegd. Nu gebleken is dat genoemd medicijn een grote invloed heeft op het dagelijks functioneren van de verdachte, is het aannemelijk dat het uitvoeren van een taakstraf een bovengemiddelde uitdaging voor de verdachte zal zijn. Het hof houdt hiermee in strafmatigende zin rekening.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken en een taakstraf voor de duur van 80 uren passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. R. Kuiper en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van
R. Rasink, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 mei 2018.