ECLI:NL:GHAMS:2018:1721

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2018
Publicatiedatum
4 juni 2018
Zaaknummer
23-001220-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaten plaats ongeval, rijden zonder rijbewijs en opgeven valse naam en geboortedatum; beroep op overmacht verworpen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was betrokken bij een verkeersongeval op 3 juli 2015 te Amsterdam, waarbij hij de plaats van het ongeval heeft verlaten zonder zijn identiteit te verstrekken. Daarnaast heeft hij een valse naam en geboortedatum opgegeven aan een opsporingsambtenaar en was hij niet in het bezit van een geldig rijbewijs. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot geldboetes voor deze feiten.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsman vrijspraak bepleit voor het verlaten van de plaats van het ongeval, maar het hof oordeelde dat de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat er schade was ontstaan. Het hof verwierp het verweer van de verdachte dat hij handelde uit overmacht, omdat er geen sprake was van een noodsituatie die zijn handelen rechtvaardigde. Het hof achtte de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten en vernietigde het eerdere vonnis.

De opgelegde straffen bestonden uit geldboetes en hechtenis. Het hof legde een geldboete op van €350 voor het verlaten van de plaats van het ongeval, €100 voor het opgeven van een valse naam en geboortedatum, en €400 voor het rijden zonder rijbewijs. De totale straffen werden bepaald op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals de persoonlijke situatie van de verdachte. Het hof concludeerde dat de verdachte strafbaar was en dat de opgelegde straffen passend waren.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001220-17
datum uitspraak: 17 mei 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 7 april 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-131740-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum] 1980,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 mei 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 3 juli 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de Valentijnskade, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of rdelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [benadeelde] ) letsel en/of schade was toegebracht.
2.
hij op of omstreeks 3 juli 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, toen een opsporingsambtenaar hem als verdachte van een strafbaar feit naar zijn identificerende persoonsgegevens vroeg, aan die opsporingsambtenaar (een) andere dan zijn werkelijke naam en/of geboortedatum heeft opgegeven.
3.
hij op of omstreeks 3 juli 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, Valentijnskade, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere beslissing komt.

Bewijsoverweging

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman vrijspraak bepleit voor het onder 1 ten laste gelegde, nu de getuige [getuige] alleen heeft gezien dat alleen de banden van de voertuigen elkaar raakten. Daardoor kan geen schade zijn ontstaan.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De getuige [getuige] heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat zij zag dat de voertuigen elkaar raakten, waarbij het geparkeerde voertuig van de aangever een beetje bewoog. De aangever [benadeelde] heeft vervolgens nieuwe schade aan zijn auto geconstateerd en dit ook tegen de verdachte gezegd. Gelet hierop had de verdachte minst genomen redelijkerwijs moeten vermoeden dat schade was ontstaan aan de auto van de aangever. Door onder deze omstandigheden de plaats van het ongeval te verlaten zonder identificerende gegevens te verstrekken, heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het tenlastegelegde. Het verweer wordt derhalve verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 3 juli 2015 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) betrokken bij een verkeersongeval op de Valentijnskade, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [benadeelde] ) schade was toegebracht.
2.
hij op 3 juli 2015 te Amsterdam toen een opsporingsambtenaar hem als verdachte van een strafbaar feit naar zijn identificerende persoonsgegevens vroeg, aan die opsporingsambtenaar (een) andere dan zijn werkelijke naam en geboortedatum heeft opgegeven.
3.
hij op 3 juli 2015 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, Valentijnskade, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu sprake is van overmacht in de zin van noodtoestand. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte zich zodanig bedreigd voelde door de situatie, dat hij niet anders kon dan weg te rijden van de plaats van het ongeval.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor een geslaagd beroep op een noodtoestand is vereist dat sprake is van een gedraging die voortvloeit uit een actueel en concrete nood - bestaande uit een belangenconflict - en die geëigend is om daaraan een eind te maken. Bovendien moet het gedrag een toetsing aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit kunnen doorstaan. Uit de stukken van het dossier en wat is verklaard door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is niet aannemelijk geworden dat zich een zodanige dreigende situatie heeft voorgedaan, dat de verdachte zich hieraan mocht onttrekken en hij redelijkerwijs geen andere keus had dan de plaats van het ongeval te verlaten. Het hof merkt in dit verband nog op dat de verbale uitingen van omstanders niet als een noodsituatie in de hierboven bedoelde zin kunnen worden aangemerkt. Gelet op het voorgaande verwerpt het hof het verweer. Nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zijn deze feiten strafbaar.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
door het bevoegd gezag naar zijn identificerende persoonsgegevens gevraagd, een valse naam en geboortedatum opgeven.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 350 en het onder 2 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 590.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 250 voor het onder 1 ten laste gelegde, een geldboete ter hoogte van € 350 voor het onder 2 ten laste gelegde en een geldboete ter hoogte van € 340 voor het onder 3 ten laste gelegde.
De raadsman heeft meer subsidiair verzocht dat ter zake van feit 1 geen straf of maatregel wordt toegepast omdat het verlaten van de plaats van het ongeval de beste keuze was op dat moment, gelet op de omstandigheid zijn vriendin en kinderen zich in de auto bevonden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte en diens draagkracht. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is met zijn auto tegen een andere auto aangereden en heeft vervolgens de plaats van het ongeval verlaten zonder dat zijn identiteit vooraf behoorlijk kon worden vastgesteld. Zodoende heeft hij zich onttrokken aan de verantwoordelijkheid die van een deelnemer aan het verkeer kan worden verwacht en de aangever de kans ontnomen om samen te komen tot een goede afwikkeling van de door hem gestelde schade.
De verdachte heeft ook een auto, met daarin passagiers, waaronder kinderen, bestuurd terwijl hij niet in het bezit was van een daarvoor vereist rijbewijs. Door aldus te handelen heeft hij zich niets gelegen gelaten aan de geldende regelgeving die mede ziet op de verkeersveiligheid.
Tot slot heeft de verdachte politieambtenaren misleid en hun werkzaamheden willen frustreren door het opgeven van een valse naam en geboortedatum.
Het hof houdt in het voordeel van de verdachte rekening met het tijdsverloop sedert de bewezenverklaarde feiten en acht, alles afwegende, geldboetes van na te melden hoogte passend en geboden.
Het hof zal, gelet op de ernst van het feit, niet, als bepleit door de raadsman ten aanzien van feit 1, onder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht afzien van het opleggen van een straf.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 62, 63 en 435 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7, 107, 176 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking van 4 juli 2015 met parketnummer 13-131740-15.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 100,00 (honderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen hechtenis.
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 400,00 (vierhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G. Oldekamp, mr. F.M.D. Aardema en mr. A.E. Kleene-Krom in tegenwoordigheid van
R. Rasink, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 mei 2018.
mrs. G. Oldekamp, A.E. Kleene-Krom en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.