ECLI:NL:GHAMS:2018:1775
Gerechtshof Amsterdam
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Voorlopige hechtenis en schorsing in hoger beroep
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 mei 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verdachte die in voorlopige hechtenis was genomen. De verdachte, geboren op 4 oktober 1988 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, had hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 23 april 2018, die een bevel tot zijn gevangenhouding inhield. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder de akte van de griffier van de rechtbank en het proces-verbaal van observatie. Tijdens de zitting heeft het hof de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. W. van Vliet, gehoord.
Het hof heeft geconcludeerd dat er nog steeds voldoende ernstige bezwaren tegen de verdachte bestaan. Dit oordeel is gebaseerd op verschillende factoren, waaronder de herkenning van de verdachte door de politie en de verklaring van de medeverdachte Tomorri. De raadsman heeft onvoldoende persoonlijke omstandigheden naar voren gebracht die zwaarder zouden moeten wegen dan het maatschappelijk belang, waardoor het hof het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis heeft afgewezen. Het feit dat andere medeverdachten op vrije voeten zijn, heeft geen invloed gehad op deze beslissing.
De beschikking van het hof houdt in dat het beroep tegen de bestreden beschikking wordt afgewezen, evenals het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis. Deze beslissing is genomen in raadkamer en is op 9 mei 2018 gegeven door de voorzitter en de raadsheren van het hof, in aanwezigheid van de griffier.