ECLI:NL:GHAMS:2018:180

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2018
Publicatiedatum
24 januari 2018
Zaaknummer
23-000262-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland inzake diefstal met braak en schuldheling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 12 januari 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1992, was aangeklaagd voor meerdere diefstallen met braak en schuldheling. De tenlastelegging omvatte diefstal van werkjassen en elektrische fietsen, evenals het voorhanden hebben van deze goederen, waarvan de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat ze van misdrijf afkomstig waren. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting van 10 januari 2018 en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte.

Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden geacht schuldig te zijn aan de primair ten laste gelegde feiten, en heeft hem daarvan vrijgesproken. Echter, het hof heeft wel bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiaire tenlasteleggingen van diefstal en schuldheling. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van tachtig uren. Daarnaast is de verdachte verplicht gesteld om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partijen, waaronder een slachtoffer en twee bedrijven, voor de geleden materiële schade.

De vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1] is niet-ontvankelijk verklaard, terwijl de vordering van de benadeelde partij Bouwbedrijf [bedrijf 2] tot een bedrag van € 3.070,00 is toegewezen. Het hof heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en heeft daarbij rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vermogensdelicten. Het hof heeft ook de positieve ontwikkelingen in de persoonlijke situatie van de verdachte meegewogen, zoals zijn werk in de bouw en de hulpverlening door de reclassering.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000262-17
datum uitspraak: 24 januari 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 12 januari 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-800006-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 januari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij:
1:
op of omstreeks 1 januari 2017 en/of 2 januari 2017 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een bestelauto die geparkeerd stond aan de Wandelweg heeft weggenomen twee werkjassen (met daarop het logo HLE), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
2:
op of omstreeks 22 december 2016 en/of 23 december 2016 te Zaandijk, gemeente Zaanstad, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een bestelauto, die geparkeerd stond aan de Dors heeft weggenomen vier, althans een of meer, elektrische fietsen (te weten merk Trenergy, Relax, kleur zwart en/of Trenergy, Connect, kleur blauw en/of Trenergy E supra, kleur brons en/of Trenergy, E luxe, kleur zilver) en/of een display en/of twee acculaders), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
2 subsidiair:
in of omstreeks de periode van 22 december 2016 tot en met 2 januari 2017 te Zaandijk en/of Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland een goed te weten twee (elektrische) fietsen (merk Trenergy, E connect, kleur Blauw en/of Trenergy, E, Luxe, zilverkleurig), heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3:
op of omstreeks 3 november 2016 en/of 4 november 2016 te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een bestelauto, welke geparkeerd stond aan de Raadhuisstraat heeft weggenomen een grote hoeveelheid gereedschap, te weten - een boormachine en/of een decoupeerzaag en/of een slijptol, allen van het merk Bosch, en/of - een schroefmachine en/of een accutol e/of een adapter en/of een reciprozaag en/of een bovenfrees en/of een cilinderfrees, allen van het merk Makita, en/of - een schaaf en/of een invalzaag en/of een schuurmachine, allen van het merk Festool, en/of - divers los gereedschap, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Bouwbedrijf [bedrijf 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat het hof ten aanzien van het onder 1 en 3 ten laste gelegde tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
1:
op of omstreeks 2 januari 2017 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bestelauto die geparkeerd stond aan de Wandelweg heeft weggenomen twee werkjassen (met daarop het logo HLE), toebehorende aan [slachtoffer] waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
2 subsidiair:
in de periode van 22 december 2016 tot en met 2 januari 2017 te Zaandam, gemeente Zaanstad, twee (elektrische) fietsen (merk Trenergy, E connect, kleur Blauw enlof Trenergy, E, Luxe, zilverkleurig), heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3:
omstreeks 3 november 2016 te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bestelauto, welke geparkeerd stond aan de Raadhuisstraat heeft weggenomen een grote hoeveelheid gereedschap, te weten:
- een boormachine en een decoupeerzaag en een slijptol, alle van het merk Bosch, en
- een schroefmachine en een accutol en een adapter en/of een reciprozaag en een bovenfrees en een cilinderfrees, alle van het merk Makita, en
- een schaaf en een invalzaag en een schuurmachine, alle van het merk Festool, en
- divers los gereedschap,
toebehorende aan Bouwbedrijf [bedrijf 2], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Hetgeen onder 1, 2 subsidiair en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 subsidiair en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 3 bewezen verklaarde levert op:
telkens:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
schuldheling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 subsidiair en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 subsidiair en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee diefstallen door middel van braak en aan het voorhanden hebben van twee elektrische fietsen, terwijl hij op het moment van het voorhanden hebben redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze fietsen van enig misdrijf afkomstig waren. Het hof rekent verdachte aan dat hij zich goederen van anderen heeft toegeëigend en bij de diefstallen daarnaast ook schade heeft veroorzaakt. Dergelijke vermogensdelicten zijn bijzonder ergerlijk voor de direct betrokkenen en roepen daarnaast gevoelens van onrust op in de gemeenschap.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 december 2017 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor vermogensdelicten.
Het hof heef in het voordeel van de verdachte laten meewegen dat hij thans werkzaam is in de bouw en dat de hulpverlening door de reclassering inmiddels is gestart.
Hoewel de door de politierechter opgelegde straf passend is zal het hof bij deze stand van zaken een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf alsmede een onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur opleggen. Het hof wil daarmee de verdachte stimuleren de begeleiding door de reclassering met gewenst resultaat af te ronden, en daarnaast bewerkstelligen dat hij zich in de toekomst verre zal houden van het plegen van strafbare feiten. Deze straffen acht het hof, alles overwegende, dan ook geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 245,00 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.370,00 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 2 primair ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij Bouwbedrif [bedrijf 2].

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.075,10 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. De gemachtigde van de benadeelde partij heeft op de terechtzitting van dit hof de vordering gehandhaafd.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting van dit hof namens de verdachte de vordering op onderdelen betwist. Volgens de raadsman dient de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de schadeposten ‘niet terug te vorderen BTW’ en ‘divers los gereedschap’ niet-ontvankelijk te worden verklaard. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de benadeelde partij de BTW kan verrekenen. De post ‘divers los gereedschap’ is volgens de raadsman onvoldoende onderbouwd. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat de benadeelde partij ten onrechte heeft nagelaten te specificeren welk bedrag precies door de verzekering is vergoed.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 3.070,00. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
  • € 2.800,00 (gereedschap conform lijst);
  • € 270,00 (stalen rooster bus)
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de post ‘niet terug te vorderen BTW’ à € 600,00 overweegt het hof dat de vergoeding niet in de rede ligt nu de benadeelde partij de BTW kan verrekenen. Het hof zal de vordering van de benadeelde partij in zoverre afwijzen.
De verdediging heeft de posten ‘divers los gereedschap’ en ‘verloren uren in verband met reparatie bus’ betwist, terwijl deze naar het oordeel van het hof niet op voorhand voldoende zijn onderbouwd. Nader onderzoek naar deze schade zou echter een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij is voor dat deel dan ook niet-ontvankelijk. Het hof zal bepalen dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 311 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 subsidiair en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij W. van der Ent ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 245,00 (tweehonderdvijfenveertig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 2 januari 2017.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 245,00 (tweehonderdvijfenveertig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 2 januari 2017.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1].
Verklaart de benadeelde partij [bedrijf 1]. niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij Bouwbedrijf [bedrijf 2].
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Bouwbedrijf [bedrijf 2] ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.070,00 (drieduizend zeventig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 600,00 (zeshonderd euro) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Bouwbedrijf [bedrijf 2]., ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.070,00 (drieduizend zeventig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 3 november 2016.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.M.H.P. Houben, mr. G. Oldekamp en mr. R.P. den Otter, in tegenwoordigheid van
mr. K. Sarghandoy, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 januari 2018.