ECLI:NL:GHAMS:2018:1810

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 mei 2018
Publicatiedatum
9 juni 2018
Zaaknummer
200.181.759/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging leaseovereenkomst en verjaringstermijn in effectenleasezaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een appellant en Dexia Nederland B.V. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.B. Maliepaard, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, dat op 17 september 2015 was gewezen. De kern van de zaak betreft de vernietiging van een leaseovereenkomst die de appellant op 6 februari 2002 met Dexia had gesloten. De echtgenote van de appellant had op 8 januari 2007 de nietigheid van deze overeenkomst ingeroepen, maar Dexia beroept zich op verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging.

Het hof heeft vastgesteld dat de verjaringstermijn is gestuit door een collectieve procedure die op 13 maart 2003 tegen Dexia was aangespannen. De Hoge Raad had eerder geoordeeld dat de stuitende werking van een collectieve vordering zich ook uitstrekt tot individuele vorderingen tot vernietiging. Het hof concludeert dat de vernietigingsbrief tijdig is ingediend en dat de vorderingen van de appellant moeten worden toegewezen. Dexia wordt veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen de appellant op grond van de leaseovereenkomst heeft betaald, vermeerderd met wettelijke rente.

Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en verklaart de leaseovereenkomst rechtsgeldig vernietigd. Dexia wordt ook veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de rechters in het openbaar.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.181.759/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : 4197899 DX VERZ 15-57
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 mei 2018
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
tegen:
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Dexia genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 27 november 2015 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 17 september 2015, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser en Dexia als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte van [appellant] , met één productie;
- antwoordakte van Dexia.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – alsnog zijn vorderingen zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
Dexia heeft geconcludeerd tot verwerping van het hoger beroep, met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
[appellant] heeft in hoger beroep bewijs aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis van 17 september 2015 onder 1.1 tot en met 1.6, de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen.

3.Beoordeling

3.1
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van art. 7:907 lid 1 BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in art. 2 van de WCAM-overeenkomst. [appellant] heeft tijdig een opt-outverklaring uitgebracht, zodat de WCAM-overeenkomst hem niet bindt.
3.2
Deze procedure op grond van art. 96 Rv, waarbij partijen zich het recht van hoger beroep hebben voorbehouden, ziet op de leaseovereenkomst die [appellant] op 6 februari 2002 met Dexia is aangegaan (hierna: de leaseovereenkomst). De echtgenote van [appellant] heeft bij brief van 8 januari 2007, die door Dexia is ontvangen op 15 januari 2007, de nietigheid van de leaseovereenkomst ingeroepen. Dexia beroept zich op verjaring van de rechtsvordering van de echtgenote van [appellant] tot vernietiging daarvan.
3.3
De leaseovereenkomst moet worden aangemerkt als overeenkomst van koop op afbetaling (huurkoop) in de zin van art. 1:88 lid 1, aanhef en onder d BW. De echtgenote van [appellant] heeft op grond van art. 1:89 lid 1 BW het recht de leaseovereenkomst te vernietigen, omdat zij voor het aangaan daarvan geen schriftelijke toestemming heeft gegeven.
3.4
Uit art. 3:52 lid 1, aanhef en onder d BW in samenhang met art. 1:89 lid 1 BW volgt dat de rechtsvordering tot vernietiging van een overeenkomst wegens het ontbreken van de krachtens art. 1:88 BW vereiste toestemming verjaart na drie jaren gerekend vanaf het moment waarop deze bevoegdheid tot vernietiging aan de echtgenoot van wie de toestemming was vereist, ten dienste is komen te staan. Ingevolge art. 3:52 lid 2 BW kan, na verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging een overeenkomst niet meer op dezelfde vernietigingsgrond buitengerechtelijk worden vernietigd. De verjaringstermijn gaat lopen op het tijdstip waarop de betrokken echtgenoot daadwerkelijk bekend is geworden met het bestaan van de overeenkomst. Op degene die zich op verjaring beroept, in dit geval Dexia, rust de stelplicht, en bij voldoende betwisting, de bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit die bekendheid van de echtgenoot kan worden afgeleid.
3.5
De kantonrechter heeft de echtelieden op 14 juli 2015 als getuigen gehoord. Op basis van de getuigenverklaringen komt de kantonrechter in het bestreden vonnis tot het oordeel dat Dexia is geslaagd in het bewijs dat de echtgenote van [appellant] eerder dan drie jaren voor de vernietigingsbrief op de hoogte was van het bestaan van de leaseovereenkomst. Om die reden zijn de vorderingen van [appellant] afgewezen. Tegen deze beslissing en de motivering daarvan richt [appellant] een aantal grieven.
3.6
Met grief 1 beroept [appellant] zich onder verwijzing naar de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3018) op de stuitende werking van de collectieve procedure die de Stichting Eegalease en de Consumentenbond bij dagvaarding van 13 maart 2003 tegen Dexia aanhangig hebben gemaakt.
3.7
Dienaangaande geldt het volgende. De Hoge Raad besliste in zijn arrest van 9 oktober 2015 (onder meer) dat de stuitende werking op de voet van art. 3:316 lid 1 BW van een collectieve vordering in de zin van art. 3:305a BW zich uitstrekt tot de verjaring van op die collectieve actie aansluitende individuele vorderingen tot vernietiging van rechtshandelingen krachtens art. 1:89 BW. Een dergelijke buitengerechtelijke vernietigingsverklaring heeft bovendien te gelden als een nieuwe eis in de zin van art. 3:316 lid 2 BW. Ten slotte besliste de Hoge Raad dat een buitengerechtelijke vernietigingsverklaring, die wordt uitgebracht voor het tijdstip waarop de in art. 3:316 lid 2 BW bedoelde termijn van zes maanden is verstreken, tijdig is uitgebracht. Dat betekent dat met de brief van februari 2016 tijdig de nietigheid van de leaseovereenkomst is ingeroepen. De beslissing van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 biedt geen ruimte voor de redenering van Dexia dat de Stichting Eegalease en de Consumentenbond in de overeenkomst van 23 juni 2005 afstand hebben gedaan van de mogelijkheid tot stuiting van de verjaring en voor de daaraan verbonden conclusie dat de dagvaarding van 13 maart 2003 de verjaring niet stuit. Waar een ‘opt-out’-verklaring geen afbreuk doet aan de stuitende werking van die dagvaarding – zoals de Hoge Raad heeft overwogen – doet logischerwijs bedoelde afstandsverklaring van de belangenorganisaties in de hoofdovereenkomst daaraan evenmin afbreuk; die afstandsverklaring was ten tijde van de ‘opt-out’-verklaring immers al een feit.
3.8
Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld dat de verjaring van de mogelijkheid om de nietigheid in te roepen van de leaseovereenkomst (tijdig) is gestuit door de dagvaarding van 13 maart 2003 in de collectieve procedure. Dexia heeft de vernietigingsbrief ontvangen op 15 januari 2007, ruim voor 25 juli 2007, op welk moment uiterlijk een beroep had moeten zijn gedaan op de stuitende werking in het licht van art. 3:316 lid 2 BW (vgl. HR 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:936). Over de datum van 25 juli 2007 is reeds partijdebat gevoerd, zodat het hof geen aanleiding ziet voor nadere aktewisseling, ook al dateren de beide memories van voor de uitspraak van 19 mei 2017.
3.9
Uit het voorgaande volgt dat grief 1 slaagt. Dat betekent dat de overige grieven geen behandeling behoeven. Het hof zal de vordering als na te melden toewijzen. Dexia is wettelijke rente verschuldigd vanaf het moment van verzuim, zijnde in dit geval, zoals ook Dexia stelt (akte uitlaten procedure ex artikel 96 Rv), vanaf twee weken na ontvangst van de vernietigingsbrief, dus twee weken na 15 januari 2017.
3.1
Dexia zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de overeenkomst Overwaarde Effect met contractnummer [nummer] rechtsgeldig op grond van art. 1:88 en 1:89 BW is vernietigd;
veroordeelt Dexia aan [appellant] te voldoen al hetgeen door hem aan Dexia op grond van deze overeenkomst is voldaan, verminderd met hetgeen hij op grond van de overeenkomst van Dexia heeft ontvangen, te vermeerderen met de wettelijke rente over het saldo vanaf 29 januari 2007 tot de dag van algehele betaling door Dexia;
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] begroot op € 77,- aan verschotten en € 300,- voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 408,19 aan verschotten en € 894,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
wijst af het anders of meer door [appellant] gevorderde;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, J.W.M. Tromp en M.P. van Achterberg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2018.