ECLI:NL:GHAMS:2018:184

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2018
Publicatiedatum
24 januari 2018
Zaaknummer
23-001566-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in het uitgaansleven tegen een taxichauffeur met oplegging van een geldboete

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1985 en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere veroordeling voor openlijke geweldpleging. De tenlastelegging betrof een incident op 27 februari 2016 in Amsterdam, waarbij de verdachte samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen een taxichauffeur. De verdachte werd beschuldigd van het vastgrijpen en slaan van de taxichauffeur, wat leidde tot een gewelddadige confrontatie op de openbare weg.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 10 januari 2018 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij het geweldsincident. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de aangever en getuigen voldoende steun boden voor de bewezenverklaring van de openlijke geweldpleging. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een significante rol heeft gespeeld in het geweldsincident en dat hij op nauwe en bewuste wijze heeft samengewerkt met medeverdachten.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 500,00 en 10 dagen hechtenis, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij gebreke van betaling. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 23, 24, 24c en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001566-16
datum uitspraak: 24 januari 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 april 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-042498-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
10 januari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 27 februari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de Warmoesstraat en/of de Papenburgsteeg, in elk geval op of aan een openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] en/of tegen een auto (taxi), welk geweld bestond uit het een of meermalen met kracht (in een wurggreep) vastgrijpen en/of afknellen en/of afgekneld houden van de nek van die [slachtoffer] en/of uit het tussen een (auto)portier knellen van een duim van die [slachtoffer] en/of uit het ten val brengen van die [slachtoffer] en/of uit het een of meermalen met kracht slaan en/of schoppen van die [slachtoffer] en/of uit het springen op de motorkap van die auto;
subsidiair:
hij op of omstreeks 27 februari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] een of meermalen met kracht (met een wurggreep) bij de nek te grijpen en/of de nek af te knellen en/of de nek afgekneld te houden en/of door een duim van die [slachtoffer] tussen een autoportier te knellen en/of door die [slachtoffer] ten val te brengen en/of door die [slachtoffer] een of meermalen met kracht te slaan en/of te schoppen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bespreking van een bewijsverweer

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs dient te worden vrijgesproken van zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde. Daartoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd.
De rol van de verdachte bij het geweldsincident is onduidelijk en het is de vraag of de verdachte daarbij überhaupt betrokken is geweest. De van het incident beschikbare camerabeelden zijn weinig onderscheidend. De verklaring van de aangever, [slachtoffer], strookt bovendien niet met de verklaring van getuige [getuige]. Daarnaast is op de camerabeelden geen openlijke geweldpleging noch mishandeling te zien. Zo al openlijke geweldpleging of mishandeling heeft plaatsgevonden, dan heeft de verdachte daar geen wezenlijke bijdrage aan geleverd en kan van een nauwe en bewuste samenwerking niet worden gesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof is van oordeel dat er geen reden is om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van de verklaring die aangever [slachtoffer] onmiddellijk na het incident, dus ‘fris van de lever’, tegenover de – snel ter plaatse gekomen – politieambtenaar, [verbalisant], heeft afgelegd. De aangever, die taxichauffeur is, heeft toen verklaard dat tegen zijn voertuig werd getrapt en hij vervolgens uit zijn voertuig is gestapt, waarna hij door een kleinere persoon werd vastgehouden en een andere persoon hem begon te slaan. Ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft de aangever die eerdere verklaring in zoverre verduidelijkt en toegelicht dat hij buiten zijn voertuig door één jongen werd vastgepakt die een klem om zijn hals plaatste, waarna hij door een andere jongen werd geslagen en werd geraakt bij de schouder. Vervolgens kwam volgens de aangever een collega-taxichauffeur, genaamd [naam] (het hof begrijpt: [naam]), erbij en was ook de politie snel ter plaatse, waarna de desbetreffende jongens, zo heeft de aangever gezien, werden aangehouden. Dit alles vindt steun in de verklaring van getuige [getuige]. Volgens hem stapte de chauffeur (het hof begrijpt: de aangever) uit zijn taxi en werd deze ‘gelijk vastgepakt’ door een man met een rood vest die de chauffeur stevig vasthield ‘alsof hij daarbij klem zat’. Hierop is [getuige] naar eigen zeggen uit zijn taxi gesprongen en naar de chauffeur gerend.
Vaststaat dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] de aangehouden jongens zijn en dat laatstgenoemde een rode jas droeg. De lezingen van de aangever en de getuige vinden steun in de verklaring van de medeverdachte, die samengevat inhoudt dat de chauffeur uit zijn taxi stapte, een andere jongen met de chauffeur begon te vechten en de medeverdachte de chauffeur met beide armen heeft vastgepakt. Dat één en ander op de beschikbare camerabeelden niet te zien is, acht het hof van ondergeschikt belang, nu die beelden onduidelijk zijn en de betreffende camerapositie bovendien maar beperkt zicht geeft op de plaats van het incident. Het feit dat de aangever zijn verklaring op verschillende andere punten lijkt te hebben aangedikt, maakt – vooral gelet op de verklaring van de medeverdachte – niet dat deze verklaringen integraal als ongeloofwaardig of onbetrouwbaar terzijde moeten worden gesteld. Uit hetgeen is vast komen te staan volgt voorts dat de verdachte een voldoende significante rol bij de geweldpleging heeft gehad en dat hij daarbij op nauwe en bewuste wijze heeft samengewerkt met de medeverdachte.
Het verweer wordt dus verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 februari 2016 te Amsterdam openlijk, te weten aan de openbare weg, de Warmoesstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het vastgrijpen en het slaan van die [slachtoffer].
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht de verdachte een taakstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, na een bezoek aan het Amsterdamse uitgaansleven en een overmaat aan alcoholische consumpties, samen met een ander schuldig gemaakt aan het plegen van geweld op de openbare weg tegen een taxichauffeur. Daarbij is het slachtoffer vastgegrepen en tegen het bovenlichaam geslagen. Met zijn handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer; het is goed voorstelbaar dat hij nog geruime tijd last heeft gehad van de (ook psychische) impact van dit geweld en zich in zijn werkzame leven onveiliger is gaan voelen. Daarnaast brengen dergelijke misdrijven ook bij anderen gevoelens van onveiligheid teweeg, bijvoorbeeld bij de personen die van het incident getuige zijn geweest. Het hof rekent dit de verdachte sterk aan.
Aangezien niet is komen vast te staan dat het slachtoffer door het bewezen geachte geweld enig noemenswaardig letsel heeft opgelopen en nu de verdachte (blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 december 2017) sinds het bewezen geachte geen strafbare feiten meer heeft gepleegd die ter kennis van justitie zijn gekomen, ziet het hof aanleiding de verdachte een forse geldboete op te leggen. Oplegging van een taakstraf, zoals door de raadsman is voorgesteld, acht het hof in een zaak als deze minder opportuun, gezien de inspanningen die zullen moeten worden geleverd om de verdachte, die op een onbekend adres in Groot-Brittannië woonachtig is, zo een straf te laten ondergaan. Een vrijheidsstraf, zoals door de politierechter is opgelegd en door de advocaat-generaal is geëist, vindt het hof een te zware straf, gelet op het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. J.J.I. de Jong en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van
mr. D.J. Lutje Wagelaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 januari 2018.
[…]