Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
Ik kom naar [plaats] toe en ik vermoord je kind’ en ‘
Ik kom nu naar [plaats] en ik maak je zoontje dood voor je’. [appellant] heeft in dat onderhoud verder verklaard: ‘
Eerlijk gezegd weet ik niet of ik ook gedreigd heb om haar wat aan te doen. Ik denk het van wel, maar ik weet het niet zeker.’ Op de vraag of hij [X] ook met de dood had bedreigd, heeft [appellant] geantwoord: ‘
Dat zou best kunnen, maar ik weet dit niet zeker.’ [X] is een alleenstaande moeder die samen met haar zoon van destijds 11 jaar oud woonachtig is in [plaats] . Na afloop van het genoemde telefoongesprek tussen beiden heeft [appellant] aan [X] , door middel van een WhatsApp-bericht, een foto gestuurd van een persoon met het voorkomen van een jihadstrijder, die in zijn linkerhand een afgehakt mannenhoofd houdt, met een duidelijk zichtbaar gelaat.
spontaan transparant’ tegenover ABN AMRO was geweest, alsmede een op 16 mei 2013 aan [appellant] gegeven officiële waarschuwing wegens vernieling door deze van aan ABN AMRO toebehorend meubilair tijdens een emotionele uitbarsting. Die waarschuwing was vergezeld van een aankondiging van mogelijke verdergaande maatregelen bij herhaling in de toekomst van ‘
een dergelijke handelwijze’, waarbij beëindiging van het dienstverband niet werd uitgesloten. Aan het slot van de brief van 8 december 2016 heeft ABN AMRO geschreven dat de genoemde verwijten ‘
ieder voor zich maar ook in onderlinge samenhang beschouwd’ golden als een dringende reden zoals bedoeld in de artikelen 7:677 en 7:678 BW, dat het vertrouwen van ABN AMRO in [appellant] daardoor ‘
onherstelbaar geschaad’ was en dat van haar redelijkerwijs niet gevergd kon worden het dienstverband met [appellant] te continueren.
Ik kom naar [plaats] toe en ik vermoord je kind’ en ‘
Ik kom nu naar [plaats] en ik maak je zoontje dood voor je’ tijdens het onder 3.2 genoemde telefoongesprek op 31 oktober 2016 en het sturen van een foto van een persoon met een afgehakt hoofd in zijn hand na afloop van dat telefoongesprek, een dringende reden voor het ontslag waren en dat dat voor [appellant] aanstonds duidelijk moet zijn geweest. Dit volgt uit de vermelding van de aangehaalde uitlatingen en de beschreven foto in de brief van 8 december 2016 tezamen met de uitdrukkelijke mededeling aan het slot van die brief dat de daarin genoemde verwijten (ook) ‘
ieder voor zich’ golden als een dringende reden zoals bedoeld in de artikelen 7:677 en 7:678 BW, waardoor het vertrouwen van ABN AMRO in [appellant] ‘
onherstelbaar geschaad’ was. Beoordeeld moet daarom worden of de hiervoor aangehaalde uitlatingen en het sturen van de beschreven foto een dringende reden voor het gegeven ontslag opleveren. Als dit het geval is, kunnen de verdere in de brief genoemde, mee aan het ontslag ten grondslag gelegde verwijten aan [appellant] , bij gebrek aan voldoende belang buiten beschouwing blijven.
ontzettend bedreigd’ voelde en ‘
gezondheidsklachten [had] naar aanleiding van deze bedreigingen’ zijn hiermee in overeenstemming. Binnen een werkverhouding zoals deze tussen [appellant] en [X] heeft bestaan, waarin eerstgenoemde nota bene de hiërarchisch meerdere van laatstgenoemde was, zijn de aangehaalde uitlatingen en het sturen van de beschreven foto wegens de intimiderende en ernstig bedreigende aard en inhoud daarvan niet aanvaardbaar, wat er ook zij van de (inmiddels beëindigde) affectieve relatie tussen [appellant] en [X] en ongeacht de mate waarin beiden binnen hun werkverhouding met elkaar van doen hadden. Die uitlatingen en het sturen van die foto staan haaks op de verplichting van [appellant] krachtens artikel 7:611 BW om zich als een goed werknemer te gedragen en kunnen, gelet op de aanwezigheid van een werkverhouding en anders dan door [appellant] betoogd, niet worden afgedaan als een privéaangelegenheid of als behorend tot de privésfeer van [appellant] en [X] , terwijl van feiten of omstandigheden die maken dat zij [appellant] niet volledig kunnen worden toegerekend, zoals hij stelt, niet is gebleken. Dat [appellant] later per e-mail excuses aan [X] heeft aangeboden, doet aan een en ander niet af.
spontaan transparant’ was geweest, bij gebrek aan voldoende belang geen bespreking, wat er van dat verwijt verder ook zij, aangezien het lot van de bestreden beschikking en de gewijzigde verzoeken daarvan niet afhankelijk is.