ECLI:NL:GHAMS:2018:2125
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Vaststelling beslagvrije voet en financiële situatie van appellant woonachtig in het buitenland
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van de beslagvrije voet van een appellant die in het buitenland woont. De appellant, die sinds 27 juli 2012 in Suriname woonde, ontving een AOW-pensioen van de Sociale Verzekeringsbank. De gemeente Amsterdam had beslag gelegd op zijn AOW-pensioen vanwege een openstaande vordering van € 32.916,37. De kantonrechter had het verzoek van de appellant om een beslagvrije voet vast te stellen afgewezen, omdat hij niet voldoende had aangetoond dat hij over onvoldoende middelen van bestaan beschikte.
De appellant heeft in hoger beroep drie grieven ingediend, waarbij hij betoogde dat het niet hanteren van een beslagvrije voet in strijd is met het Verdrag tussen Nederland en Suriname inzake sociale-verzekeringsuitkeringen. Het hof oordeelde echter dat het beroep op dit verdrag niet opgaat, omdat het geen afwijkende rechten of beperkingen ten aanzien van het vaststellen van een beslagvrije voet voorziet. Bovendien oordeelde het hof dat de appellant onvoldoende inzicht had gegeven in zijn financiële situatie, waardoor niet kon worden vastgesteld dat hij naast zijn AOW-pensioen over onvoldoende middelen van bestaan beschikte.
Het hof bekrachtigde de beschikking van de kantonrechter en veroordeelde de appellant in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van volledige openheid van zaken in financiële kwesties, vooral voor schuldenaren die in het buitenland wonen.