ECLI:NL:GHAMS:2018:2420

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
23-000851-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak in mensenhandelzaak met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarbij de verdachte op 17 februari 2016 was vrijgesproken van mensenhandel. De verdachte was beschuldigd van het werven, vervoeren en huisvesten van minderjarige meisjes, [N.I.] en [R.I.], met het oogmerk van uitbuiting. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte ontvankelijk verklaard, maar heeft geoordeeld dat de vrijspraak van de rechtbank in stand blijft. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet in het bezit was van een rijbewijs en dat er geen bewijs was dat hij betrokken was bij het maken van pornografische foto's of het beheren van profielen op sekssites. De verdachte werd vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid bij de mensenhandel en het witwassen van de opbrengsten daarvan. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep voor het overige en sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000851-16
datum uitspraak: 12 juli 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 februari 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-730070-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1989] ,
[adres]
.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen hem onder 1 en 3 ten aanzien van [R.I.] ten laste is gelegd en van hetgeen hem ten aanzien van [N.I.] onder 1 (met betrekking tot artikel 273f, eerste lid sub 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr)) is tenlastegelegd.
De advocaat-generaal heeft zich – onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2016:2521) – op het standpunt gesteld dat met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde (naar het hof begrijpt hier en hierna: ten aanzien van [N.I.] ) geen sprake is van een (impliciet) cumulatieve tenlastelegging, zodat gelet op het feit dat het hoger beroep door de verdachte onbeperkt is ingesteld ook het onder 1 met betrekking tot artikel 273f, eerste lid sub 2 Sr tenlastegelegde in hoger beroep aan de orde is.
Ingevolge het door de advocaat-generaal aangehaalde arrest is de uitleg van een op artikel 273f Sr toegesneden tenlastelegging voorbehouden aan de feitenrechter. Anders dan de advocaat-generaal heeft betoogd valt uit bedoeld arrest niet af te leiden dat een tenlastelegging die is toegesneden op de verschillende delictsomschrijvingen van artikel 273f, eerste lid Sr niet kan worden uitgelegd als een (impliciet) cumulatieve/alternatieve tenlastelegging.
Het hof begrijpt de onderhavige tenlastelegging (hier en hierna steeds voor zover betrekking hebbend op [N.I.] ) aldus dat daarin onder 1 – blijkens de tekst van de tenlastelegging en de vermelding daarbij van de toepasselijke wettelijke voorschriften toegesneden op de verschillende delictsomschrijvingen, te weten sub 2, sub 5 en sub 8, van artikel 273f, eerste lid Sr – aan de verdachte meerdere strafbare feiten (impliciet) cumulatief/alternatief zijn tenlastegelegd, waarop artikel 404, vijfde lid van het Wetboek van Strafvordering van toepassing is.
Het feit dat een algemene vermelding van tijd, plaats, deelneming (medeplegen) en geboortedatum van de persoon ten aanzien van wie de feiten zouden zijn begaan, is opgenomen aan het begin van de beschrijving van het eerste (impliciet) cumulatief/alternatief tenlastegelegde feit, en niet expliciet is
weergegeven in de beschrijving van de daarop volgende (impliciet) cumulatief/alternatief tenlastegelegde feiten maakt dit niet anders, nu het hof begrijpt dat de opsteller van de tenlastelegging heeft beoogd (veel) herhalingen te voorkomen teneinde de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan zo duidelijk mogelijk kenbaar te maken. Het hof begrijpt voornoemde vermelding aldus dat deze ziet op alle onder 1 (impliciet) cumulatief/alternatief tenlastegelegde feiten. Ook de omstandigheid dat de feitelijke beschrijving van de verweten gedragingen ten aanzien van de verschillende onderdelen (sub 2, sub 5 en sub 8 van artikel 273f, eerste lid Sr) slechts eenmaal, te weten na het onder 1 als laatste (impliciet) cumulatief/alternatief tenlastegelegde, ingeleid door de bewoordingen “immers heeft hij verdachte ….” is opgenomen, moet mede gelet op de aard en inhoud van de daar vermelde gedragingen in dat licht worden bezien en moet derhalve geacht worden betrekking te hebben op alle onder 1 (impliciet) cumulatief/alternatief tenlastegelegde feiten.
Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak van het onder 1 en 3 ten aanzien van [R.I.] tenlastegelegde en onder 1 met betrekking tot artikel 273f, eerste lid sub 2 Sr ten aanzien van [N.I.] tenlastegelegde. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open.
Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven beslissingen tot vrijspraak.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten nadere omschrijving is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
feit 1hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 20 november 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, en/of in Bulgarije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander of anderen, te weten [N.I.] (geboren op 15 december 1996) en/of [R.I.] (geboren op 1 april 1998)
heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [N.I.] en/of die [R.I.] , terwijl die [N.I.] en/of die [R.I.] de leeftijd van achttien jaren nog niet had(den) bereikt (art. 273f lid 1 sub 2)
en/of
die [N.I.] en/of die [R.I.] ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling dan wel ten aanzien van die [N.I.] en/of die [R.I.] enige andere handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [N.I.] en/of die [R.I.] zich daardoor beschikbaar stelde(n) tot het verrichten van die (seksuele) handelingen, terwijl die [N.I.] en/of die [R.I.] de leeftijd van achttien jaren nog niet had(en) bereikt (art. 273f lid 1 sub 5)
en/of
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van die [N.I.] en/of die [R.I.] met of voor een derde tegen betaling, terwijl die [N.I.] en/of die [R.I.] de leeftijd van achttien jaren nog niet had(den) bereikt, (art. 273f lid 1 sub 8)
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) en/of redelijkerwijs kon(den) weten dat die [N.I.] en/of die [R.I.] in Bulgarije geen of weinig inkomsten hadden en/of in Nederland geen familie en/of andere personen had(den) om op terug te vallen en/of die [N.I.] en/of [R.I.] de Nederlandse en/of Engelse taal niet machtig was/waren en/of de weg niet kende(n) in Nederland en of dat die [R.I.] een kind had in Bulgarije)
- het vervoer van die [N.I.] en/of die [R.I.] vanuit Bulgarije naar Nederland geregeld en/of
- die [N.I.] en/of die [R.I.] in een woning (onder meer op [adres] te Amsterdam) gehuisvest en/of
- ( meermalen) de identiteitskaart(en) van die [N.I.] en/of die [R.I.] onder zich gehouden en/of
- ( pornografische) foto’s van die [N.I.] en/of die [R.I.] gemaakt en/of laten maken en/of (vervolgens) die foto’s op een of meer sekssites, te weten (o.a.) op www.kinky.nl, in elk geval op een of meer sekssites op het internet geplaatst en/of laten plaatsen en/of het profiel van die [N.I.] en/of die [R.I.] op die een of meer sekssites beheerd en/of laten beheren en/of
- die [N.I.] en/of [R.I.] (meermalen) met zijn, verdachtes, auto, en/of met de auto van zijn mededader naar haar/hun prostitutieklanten gereden en/of gebracht en/of dicht bij de locatie verbleven waar die [N.I.] en/of die [R.I.] haar/hun seksklanten ontving(en) en/of na haar/hun werkzaamheden weer opgehaald en/of
- die [N.I.] en/of [R.I.] naar een of meer hotel(s) gereden, alwaar die [N.I.] en/of [R.I.] een afspraak had(den) voor het verrichten van prostitutiewerkzaamheden en/of
- ( meermalen) die [N.I.] en/of die [R.I.] een deel van haar/hun verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) af laten staan en/of een deel van de verdiensten van die [N.I.] en/of die [R.I.] ontvangen (teneinde daarmee onder meer benzine en/of eten te kopen) (art. 273f lid 1 sub 8);
feit 2
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2014 tot en met 20 november 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, en/of in Bulgarije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander, te weten [H.B.] , heeft aangeworven en/of medegenomen met het oogmerk die [H.B.] in een ander land (te weten: Nederland) ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling;
feit 3
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2014 tot en met 20 november 2014 te Amsterdam, althans in Nederland, en/of in Bulgarije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, in genoemde periode bij wijze van gewoonte, een of meer (contante) geldbedragen, te weten (telkens) (een groot deel van) de verdiensten uit de door [N.I.] en/of [R.I.] verrichte prostitutiewerkzaamheden verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, en/of daarvan gebruik gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat die een of meer geldbedragen onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit misdrijf/misdrijven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank Amsterdam.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden met aftrek van de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

Overwegingen tot vrijspraak feit 1

Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het onder 1 als tweede en derde (impliciet) cumulatief/alternatief tenlastegelegde bepleit en daartoe aangevoerd dat de verdachte niet in het bezit was van een rijbewijs en nimmer een auto heeft bestuurd. De Volkswagen Passat met Bulgaars kenteken was van zijn broer [medeverdachte P.P.] en werd ook door deze bestuurd. Voor zover de verdachte een aantal keren met [medeverdachte N.D.] en [N.I.] in de auto van zijn broer is aangetroffen, vindt dit zijn oorzaak in de omstandigheid dat hij geen onderdak had en de auto als slaapplaats/woning gebruikte. Voor het vervoer van [N.I.] vanuit Bulgarije naar Nederland, het huisvesten aan [adres] te Amsterdam, het laten maken van pornografische foto’s, het (laten) beheren van haar profiel op verschillende sekssites en het onder zich houden van haar identiteitskaart ontbreekt ieder bewijs. Ook kan uit het dossier niet worden afgeleid dat de verdachte ooit geld heeft gekregen dat afkomstig was uit prostitutiewerkzaamheden van [N.I.] . Weliswaar heeft de verdachte in de Volkswagen Passat gezeten met [medeverdachte N.D.] en [N.I.] en heeft hij koffie gedronken met [medeverdachte N.D.] als [N.I.] aan het werk was, maar dit is onvoldoende om hem als medepleger voor mensenhandel met betrekking tot [N.I.] aan te merken.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich onder verwijzing naar de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen op het standpunt gesteld dat uit het dossier voldoende bewijs naar voren komt dat de verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 als tweede en derde (impliciet) cumulatief/alternatief tenlastegelegde met betrekking tot [N.I.] . Hoewel de rol van de verdachte veel kleiner was dan die van [medeverdachte N.D.] en beperkt is gebleven tot het daadwerkelijk vervoeren van [N.I.] en het daarvan profiteren, is deze rol onmisbaar geweest in het gehele feitencomplex. De verdachte heeft zich daarbij uitsluitend laten leiden door eigen gewin ten koste van de belangen van die [N.I.] .
Het hof overweegt als volgt.
Zoals hiervoor met betrekking tot de ontvankelijkheid van het hoger beroep is overwogen, is de verdachte in eerste aanleg vrijgesproken ten aanzien van het onderdeel van de tenlastelegging dat zag op het in artikel 273f, eerste lid, sub 2 Sr tenlastegelegde werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten en opnemen van de nog minderjarige [N.I.] met het oogmerk van uitbuiting.
Gelet op de wijze van ten laste leggen volgt daaruit naar het oordeel van het hof dat de feitelijk verweten gedragingen die zien op het onder 1 als eerste (impliciet) cumulatief/alternatief tenlastegelegde (toegesneden op sub 2 van artikel 273f, eerste lid Sr), te weten het (onder verschillende gedachtestreepjes omschreven) vervoeren van [N.I.] en het huisvesten van die [N.I.] thans niet meer aan de orde zijn.
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat voor de resterende onderdelen, toegesneden op artikel 273f, eerste lid, sub 5 en 8 Sr, inhoudende kort gezegd, gedragingen die erop gericht zijn, al dan niet tezamen met anderen, die minderjarige [N.I.] ertoe te brengen zich voor prostitutie beschikbaar te stellen en daaruit voordeel te trekken, onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig is. Zoals de raadsman terecht heeft aangevoerd kan niet worden vastgesteld dat de verdachte de identiteitskaart van [N.I.] onder zich heeft gehouden of dat hij op enigerlei wijze betrokken zou zijn geweest bij het maken van (pornografische) foto’s van die [N.I.] en het plaatsen daarvan op een of meer sekssites, zoals
www.kinky.nlof bij het beheren van profielen op die site(s) dan wel daarbij dusdanig nauw en bewust met een of meer anderen heeft samengewerkt dat hij als medepleger moet worden aangemerkt. [N.I.] heeft nimmer in die zin omtrent de verdachte verklaard en ook overigens ontbeert het dossier daarvoor aanknopingspunten.
Ook voor het verwijt dat de verdachte al dan niet tezamen met een ander of anderen voordeel zou hebben getrokken uit de prostitutie van [N.I.] in die zin, dat hij al dan niet tezamen met die ander of anderen [N.I.] de opbrengsten van haar werkzaamheden zou hebben laten afstaan en/of die opbrengsten van haar zou hebben ontvangen teneinde daarmee benzine en/of eten te kopen, biedt het dossier geen steun. Niet alleen heeft [N.I.] verklaard dat [medeverdachte P.P.] haar als chauffeur een aantal keren heeft vervoerd en dat zij hem daarvoor geld voor benzine gaf, ook [medeverdachte P.P.] zelf, [R.I.] en [H.B.] hebben in die zin verklaard. Voor zover uit het dossier naar voren komt dat de verdachte wist dat [N.I.] minderjarig was en werkzaam was in de prostitutie, dat de verdachte bij zijn broer, [medeverdachte P.P.] , in de auto zat wanneer deze [N.I.] en [medeverdachte N.D.] vervoerde, dat hij met [medeverdachte N.D.] wachtte wanneer [N.I.] aan het werk was en dat hij er bij aanwezig was wanneer zijn broer werd betaald voor het vervoer, acht het hof die rol van onvoldoende gewicht om de verdachte als medepleger van mensenhandel in de zin van artikel 273f, eerste lid sub 5 en/of 8 Sr aan te merken.
Voorgaande overwegingen leiden het hof tot het oordeel dat de verdachte bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs van het onder 1 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.

Overwegingen tot vrijspraak feit 2

Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring van de verdachte van 5 februari 2015, waarin hij heeft verklaard dat hij naar Nederland reisde met als doel dat [H.B.] in de prostitutie zou gaan werken, niet de waarheid behelsde. De verdachte heeft dit enkel verklaard om te verhullen dat zijn vrouw [S.D.] zich prostitueerde. Ook [H.B.] heeft de juistheid van het door de verdachte gestelde betwist. Feitelijk komt het erop neer dat de verdachte het aanbod heeft gekregen om samen met anderen van Bulgarije naar Nederland te reizen, zodat zij de kosten konden delen. Van een actieve rol van de verdachte bij de reis van [H.B.] is niet gebleken.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat reeds gelet op de bekennende verklaring van de verdachte, inhoudende – kort gezegd – dat hij [H.B.] naar Nederland heeft gehaald om er aan te verdienen, uit het dossier voldoende bewijs naar voren komt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in artikel 273, lid 1, sub 3, tenlastegelegde.
Aan de orde is de vraag of op grond van de stukken in het dossier kan worden bewezen dat de verdachte [H.B.] in Bulgarije heeft aangeworven om in Nederland in de prostitutie te gaan werken dan wel dat hij haar daartoe naar Nederland heeft medegenomen.
De verdachte heeft ter zake – kort gezegd en voor zover hier relevant – op 5 februari 2015 bij de politie verklaard dat hij de laatste keer naar Nederland is gekomen met [H.B.] met als doel dat zij in de prostitutie zou gaan werken. Zij zou deze werkzaamheden voor zichzelf verrichten. De verdachte had daaruit wel een bepaald voordeel, maar dat was miniem.
Ter terechtzitting in eerste aanleg op 14 januari 2016 heeft de verdachte – kort gezegd en voor zover hier relevant – verklaard dat hij op 7 of 8 november 2014 samen met [H.B.] naar Nederland is gekomen. Hij is gekomen, omdat [D.R.] had verteld dat hij werk voor hem zou kunnen vinden. De reis ging per auto, een minibus. [H.B.] en hij deelden de reiskosten. [H.B.] werkte in de prostitutie. Hij had van een neef in Bulgarije gehoord dat [H.B.] weer terug wilde naar Nederland en had tegen die neef gezegd dat hij ook op reis ging, waarna [H.B.] had gezegd dat ze naar Nederland ging met een vriend en dat de verdachte mee mocht. Ze hadden de reiskosten gedeeld.
De verklaring van [H.B.] is andersluidend. Zij heeft op 25 november 2015 tegenover de rechter-commissaris verklaard dat zij niet samen met verdachte naar Nederland is gekomen, maar dat zij elkaar (het hof begrijpt: toevallig) zijn tegengekomen in de bus naar Nederland. Ze is naar Nederland gekomen om in de prostitutie te gaan werken.
Het hof stelt vast dat de stukken in het dossier geen nadere informatie bevatten over contacten tussen de verdachte en [H.B.] in Bulgarije voorafgaand aan de reis naar Nederland op grond waarvan zou kunnen worden vastgesteld dat de verdachte haar heeft aangeworven. De verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van dit bestanddeel. Datzelfde geldt voor het bestanddeel ‘medenemen’. Voor zover uit de verklaring van de verdachte al kan worden begrepen dat hij [H.B.] naar Nederland heeft medegenomen, geldt dat zijn verklaring niet door enig ander bewijsmiddel wordt ondersteund. Het feit dat [H.B.] na aankomst in Nederland (weer) in de prostitutie is gaan werken en dat zij in Nederland meermalen met de verdachte (en anderen) in een auto is aangetroffen, biedt immers voor het bestanddeel ‘medenemen’ geen steun.
Gelet op de bewijsminimumregel van artikel 341, vierde lid van het Wetboek van Strafvordering inhoudende dat het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van de verdachte, zal het hof de verdachte bij gebreke aan ondersteunend bewijs dan ook vrijspreken van het onder 2 tenlastegelegde.

Overwegingen tot vrijspraak feit 3

Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het hier tenlastegelegde bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit de stukken in het dossier niet kan worden afgeleid dat de verdachte zelf heeft gedeeld in prostitutieopbrengst van [N.I.] , terwijl hij evenmin als medepleger kan worden aangemerkt.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank omtrent dit onderdeel heeft overwogen en beslist op het standpunt gesteld dat uit het dossier voldoende bewijs naar voren komt dat de verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Zoals hiervoor onder omtrent ‘omvang van het hoger beroep’ is overwogen, gaat het in hoger beroep alleen nog om de vraag of de verdachte (al dan niet samen met een ander of anderen) verdiensten uit de door [N.I.] verrichte prostitutiewerkzaamheden heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik gemaakt.
Vooropgesteld wordt dat uit de stukken in het dossier niet blijkt dat de verdachte zelf geldbedragen, te weten (een deel van) de verdiensten van [N.I.] , heeft ontvangen. Wel blijkt uit het dossier, zoals hiervoor reeds is overwogen, dat de verdachte aanwezig is geweest op momenten dat [N.I.] of [medeverdachte N.D.] aan [medeverdachte P.P.] voor vervoer een bedrag ter vergoeding van de benzine heeft betaald. Het is de vraag of deze omstandigheid op zichzelf beschouwd van voldoende betekenis is om de verdachte als medepleger te kunnen kwalificeren. Het hof overweegt in dit verband dat voor een bewezenverklaring van medeplegen vereist is dat bewezen kan worden dat tussen de verdachte en de medeverdachte sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, in die zin dat de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht was. Het hof is van oordeel dat van een zodanige bijdrage in het onderhavige geval geen sprake is. De enkele aanwezigheid van de verdachte op de genoemde momenten is daarvoor ontoereikend, zodat het hof de verdachte ook van het onder 3 tenlastegelegde zal vrijspreken.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissingen tot vrijspraak ter zake van:
  • het onder 1 en onder 3 ten aanzien van [R.I.] tenlastegelegde
  • het onder 1 als eerste (impliciet) cumulatief/alternatief ten aanzien van [N.I.] tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. H.S.G. Verhoeff en mr. S.J. Riem, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 juli 2018.