ECLI:NL:GHAMS:2018:2434

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2018
Publicatiedatum
16 juli 2018
Zaaknummer
23-003035-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude met kinderopvangtoeslag en vrijspraak na hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1984, was beschuldigd van fraude met kinderopvangtoeslag en het indienen van valse aanvragen bij de Belastingdienst. De tenlastelegging omvatte vier feiten, waaronder het indienen van valse aanvragen en het niet tijdig verstrekken van benodigde gegevens aan de Belastingdienst. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 180 uur. Tijdens de zitting op 5 juni 2018 heeft de verdachte een alternatieve verklaring gegeven, waarin zij stelde dat anderen zonder haar medeweten betrokken waren bij de frauduleuze constructie. Het hof heeft de bewijsmiddelen beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig was aan de ten laste gelegde feiten. Het hof oordeelde dat het geschetste alternatieve scenario niet kon worden uitgesloten en dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. Daarom werd het vonnis van de rechtbank vernietigd en werd de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003035-16
datum uitspraak: 19 juni 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 augustus 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-993039-14 tegen
[verdachte 1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
zij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 24 maart 2010 tot en met 31 mei 2012 te Almere en/of te Heerlen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen,
met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, iemand, te weten de Belastingdienst, heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, tot het ter beschikking stellen van gegevens met geldswaarde in het handelsverkeer, tot het aangaan van een schuld of het teniet doen van een inschuld,
immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) (een) valselijk opgemaakte of vervalste (elektronische) aanvraag Kinderopvangtoeslag/WKO-aanvra(a)g(en) bij de Belastingdienst ingediend, inhoudende (onder meer) dat
-haar kind(eren), te weten [naam 1] en/of [naam 2] gebruik maakte(n) van kinderopvanginstelling [naam 4] voor 148 uur per kind per maand en/of [naam 3] gebruik maakte van dezelfde kinderopvanginstelling voor 214 uur per maand, en/of
-haar kind(eren), te weten [naam 1] en/of [naam 2] gebruik maakte(n) van kinderopvang [naam 4] voor 160 uur per kind per maand en/of [naam 3] gebruik maakte van kinderopvangcentrum [naam 6] voor 171 uur per maand,
waardoor verdachte en/of haar mededader(s) de suggestie heeft/hebben gewekt dat de perso(o)n(en) genoemd op de aanvraag Kinderopvangtoeslag/WKO-aanvraag recht had op deze toeslag, waardoor de Belastingdienst is bewogen tot uitbetaling van voornoemd(e) toeslag(en) ten bedrage van ongeveer 73.518, euro, althans enig geldbedrag;
2:
zij, op of omstreeks 28 juli 2011, in de gemeente Almere, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
(een) geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
een Antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2010 (D 004), valselijk heeft/hebben opgemaakt of heeft/hebben vervalst, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
bestaande die valsheid hierin dat zij en/of haar mededader(s) op dit Antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2010 valselijk en in strijd met de waarheid heeft/hebben vermeld dat de kinderen [naam 2] en/of [naam 5] en/of [naam 1] , gedurende respectievelijk 330 uur en/of 600 uur en/of 336 uur opvang in een kindercentrum heeft genoten en/of dat het totale bedrag opvangkosten in 2010 een totaalbedrag van Euro 31.500, - was en/of van Euro 8.400,- en/of Euro 18.400 en/of Euro 8.400,- per kind bedroeg;
3:
zij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 27 april 2010 tot en met 31 mei 2012 te Almere en/of elders in Nederland, in strijd met een haar bij of krachtens een wettelijk voorschrift opgelegde verplichting,
te weten de inlichtingenverplichting op grond van artikel 17 van de Algemene Wet Inkomensafhankelijke Regelingen (Wet AWIR), (telkens) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Belastingdienst Toeslagen,
immers heeft verdachte (telkens) verzuimd aan de Belastingdienst/ Dienst Toeslagen te melden dat de door haar op de (wijzigings)aanvra(a)g(en) Kinderopvangtoeslag vermelde kinderen geen en/of slechts ten dele kinderopvang (meer) genoten, waardoor over het jaar/de jaren 2010 en/of 2011 en/of 2012 door de Belastingdienst (Toeslagen) uitbetalingen zijn gedaan op de bankrekening van verdachte, waarop zij, verdachte, geen recht had,
terwijl ze wist of redelijkerwijze had moeten vermoeden dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van haar of een anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten haar recht op een (voorschot) kinderopvangtoeslag op grond van de Wet Kinderopvang, dan wel voor de hoogte of de duur van de voornoemde verstrekking of tegemoetkoming,
zulks terwijl dit/deze feit(en) kon(den) strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander;
4:
zij, op een en/of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2010 tot en met 21 mei 2012 te Almere, althans in Nederland, alleen, althans tezamen en in vereniging, een voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) (van in totaal) Euro 73.518, -, althans enig bedrag heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten genoemd(e) geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, immers heeft verdachte (onder meer):
-een of meer geldbedragen uitgegeven aan de inrichting van de woning en/of aanschaf meubels;
-een of meer schuld(en) betaald;
-het dagelijkse levensonderhoud van betaald.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd, te weten voor een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar, alsmede tot een taakstraf van 180 uur, subsidiair 90 dagen hechtenis.

Vrijspraak

De verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat zij met het oogmerk zich wederrechtelijk te bevoordelen de Belastingdienst/Toeslagen door het indienen van een aanvraag Kinderopvangtoeslag (KOT) en de daaropvolgende wijzigingen KOT heeft bewogen om geld over te maken op het door verdachte opgegeven bankrekeningnummer terwijl zij daarop geen recht had (feit 1). Het totaalbedrag, dat op de rekening is gestort, zou de verdachte hebben aangewend voor het dagelijks levensonderhoud en daarnaast zouden daarmee schulden zijn afbetaald, zodat de verdachte zich tevens schuldig zou hebben gemaakt aan witwassen (feit 4). Door de situatie in stand te laten en wijzigingen niet aan de Belastingdienst/Toeslagen door te geven zou zij voorts in strijd met de wet hebben nagelaten gegevens te verstrekken (feit 3) en verder zouden de gegevens die zij wel heeft verstrekt, te weten het door haar ingevulde antwoordformulier KOT 2010, valselijk zijn opgemaakt (feit 2).
Het hof heeft uit de wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging gekregen dat de verdachte de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan. Het hof is van oordeel dat het door de verdachte geschetste alternatieve scenario, te weten dat anderen zonder haar medeweten betrokken zijn geweest bij de frauduleuze constructie met betrekking tot de kinderopvangtoeslag ten aanzien van haar kinderen redelijkerwijs niet valt uit te sluiten, nu dit niet in een voor een bewezenverklaring vereiste voldoende mate wordt weerlegd door de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen. Die weerlegging wordt ook niet gevonden in het feit dat de verdachte van de rekening waarop de toeslag werd gestort regelmatig geld heeft gepind. Ter terechtzitting is door de verdachte door middel van bescheiden aannemelijk gemaakt dat de ex-partner van de verdachte in de onderhavige periode betrokken was bij een aantal bedrijven en de verdachte, zoals aangevoerd, kon in de veronderstelling verkeren dat de gepinde gelden afkomstig waren uit legale bedrijfsactiviteiten van haar ex-partner. Het hof weegt bij het vorenstaande mee dat van de ex-partner van de verdachte, [verdachte 2] , op geen enkel moment een verklaring is kunnen krijgen, zodat het door de verdachte geschetste scenario daaraan niet getoetst kan worden. Niet kan worden gezegd dat het geschetste scenario niet aannemelijk of ongeloofwaardig is.
Gelet op het voorgaande is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2, 3 en 4 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.P. den Otter, mr. S.M.M. Bordenga en mr. M.E. Hinskens - van Neck, in tegenwoordigheid van mr. M.C.W. van der Voort, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 juni 2018.
Mr. M.E. Hinskens – van Neck is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[....]