ECLI:NL:GHAMS:2018:2535

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
18 juli 2018
Zaaknummer
200.208.137/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht en geluidsoverlast door parkieten in burenconflict

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee huurders, [appellanten], en hun verhuurder, Woningstichting Eigen Haard, over geluidsoverlast veroorzaakt door parkieten van de buurvrouw. [Appellanten] hebben in hoger beroep beroep gedaan op een vonnis van de kantonrechter dat hen in het ongelijk stelde. De kantonrechter oordeelde dat de geluidsoverlast niet aan Eigen Haard kon worden toegerekend, maar aan de buurvrouw, en dat Eigen Haard niet tekort was geschoten in haar verplichtingen. De feiten zijn als volgt: [appellanten] wonen aan [adres] en hebben herhaaldelijk geklaagd over de geluidsoverlast van de parkieten van hun buurvrouw, mevrouw [A]. Ondanks herhaalde verzoeken om bemiddeling door Eigen Haard, bleef de overlast bestaan. [Appellanten] hebben uiteindelijk een kort geding aangespannen tegen [A], wat resulteerde in een vonnis dat [A] verplichtte de volière te verwijderen. Na de verhuizing van [A] hebben [appellanten] schadevergoeding geëist van Eigen Haard, stellende dat de verhuurder niet adequaat had opgetreden tegen de overlast. Het hof oordeelt dat Eigen Haard voldoende inspanningen heeft geleverd om de situatie te verhelpen en dat de overlast niet als een gebrek in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW kan worden aangemerkt. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van [appellanten] af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.208.137/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 4873788 CV 16-1355
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 juli 2018
inzake

1.[appellant sub 1]

2. [appellante sub 2],
wonend te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. C.W.M. Neefjes te Purmerend,
tegen
WONINGSTICHTING EIGEN HAARD,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J. Groenewoud te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellanten] en Eigen Haard genoemd.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 13 januari 2017 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kantonrechter), van 20 oktober 2016 onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellanten] als eisers en Eigen Haard als gedaagde.
Op 18 mei 2017 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens wijziging van eis, met producties;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 22 maart 2018 doen bepleiten door hun bovengenoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog alle vorderingen van appellanten zal toewijzen met beslissing over de proceskosten. [appellanten] hebben hun eis in hoger beroep gewijzigd en gevorderd dat Eigen Haard zal worden veroordeeld tot vergoeding van gederfd huurgenot tot een bedrag van € 3.000,-, vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,-, als vergoeding van kosten die [appellanten] hebben gemaakt door het voeren van een procedure die door Eigen Haard zelf had moeten worden gevoerd, een bedrag van € 5.859,82 en als vergoeding voor bijkomende schade een bedrag van € 1.664,37, met veroordeling van Eigen Haard in de kosten van de procedure in eerste aanleg.
Eigen Haard heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten.
Eigen Haard heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder het kopje ‘De feiten’ de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt, waar van belang aangevuld met hetgeen overigens nog is vast komen te staan. Deze feiten komen neer op het volgende.
2.1
[appellanten] wonen aan het adres [adres] . Hun buurvrouw op nummer [nummer] was mevrouw [A] (hierna: [A] ). Beide woningen zijn eigendom van Eigen Haard. De huurprijs voor de [adres] bedroeg in de periode waarin deze zaak zich heeft afgespeeld, € 500,00 per maand.
2.2
[A] heeft in juni 2014 een volière in haar voortuin gebouwd. In die volière hield zij 20 tot 25 parkieten.
2.3
[appellanten] hebben [A] aangesproken omdat zij geluidsoverlast van de parkieten ondervonden. Omdat dit niet tot resultaat leidde hebben zij bij schrijven van 30 juni 2014 Eigen Haard benaderd, teneinde tussen [A] en hen te bemiddelen, echter zonder resultaat. Inschakeling van de wijkagent heeft evenmin een oplossing opgeleverd.
2.4
[appellanten] hebben bij herhaling Eigen Haard aangeschreven met het verzoek als verhuurder van beide woningen het probleem aan te pakken.
Mevrouw [X] (hierna: [X] ) van Eigen Haard heeft hierna op 7 juli 2014 een onaangekondigd huisbezoek bij [appellanten] afgelegd en bij die gelegenheid geconstateerd dat [appellanten] in hun voortuin 30 duiven hielden. [X] heeft contact gezocht met [A] , die zich vervolgens over [appellanten] heeft beklaagd.
2.5
Bij schrijven van 24 juli 2014 heeft Eigen Haard aan [appellanten] bericht dat de situatie ter plekke door haar is bekeken en dat is gebleken dat [appellanten] zelf een duiventil in de voortuin hadden gebouwd en daar een eend hielden. Daarnaast geeft zij aan dat voor de volière evenals voor de duiventil een vergunning moet worden aangevraagd bij de gemeente Landsmeer en dat [appellanten] een verzoek om handhaving bij die gemeente kunnen aanvragen. Eigen Haard biedt verder in haar schrijven bemiddeling aan via Beterburen.
2.6
Bij schrijven van 28 juli 2014 constateren [appellanten] dat Eigen Haard hun klacht niet serieus neemt en bij e-mail van 30 juli 2014 geven zij aan dat overleg met [A] niet tot een oplossing heeft geleid en geven zij aan gebruik te willen maken van het aanbod van bemiddeling door Beterburen.
2.7
Op 13 augustus 2014 heeft [A] bij Eigen Haard een melding gedaan van overlast door [appellanten] De klacht gaat erover dat [appellanten] regelmatig hun muziek keihard hebben staan, dat zij kippen hebben waarvan er een 's morgens als een haan kraait, in de voortuin een duivenhok hebben met duiven die dag en nacht koeren en een eend die regelmatig kwaakt en dat [appellanten] reflecterende spullen in de voortuin hebben opgehangen die in haar woning voor vreselijk irriterende schittering zorgen.
Een bemiddelingspoging van Beterburen is mislukt. Hierna dreigde de situatie tussen [appellanten] en [A] en haar vriend te escaleren.
2.8
Bij schrijven van 19 september 2014 heeft een door [appellanten] ingeschakelde jurist van ARAG Rechtsbijstand Eigen Haard gesommeerd om per direct maatregelen te treffen die er toe leiden dat de overlast zo spoedig mogelijk zal eindigen.
2.9
Eigen Haard heeft in oktober 2014 in de woning van [appellanten] een Matron-geluidsmeter geplaatst, teneinde de door de parkieten veroorzaakte geluiden te meten. Naar aanleiding van de gevonden waarden constateert Eigen Haard in haar schrijven van 21 november 2014 dat van ontoelaatbare objectieve geluidsoverlast geenszins sprake is noch dat er sprake is van ontoelaatbare tijdstippen waarop de parkieten in de volière aanwezig zijn. Eigen Haard kondigt aan het dossier te zullen sluiten.
2.1
Naar aanleiding van het verzoek om handhaving van [appellanten] aan de gemeente [gemeente] is [A] door die gemeente aangeschreven de volière te verwijderen. [A] heeft hier gevolg aan gegeven maar de volière weer opgebouwd in haar achtertuin. [appellanten] hebben hiervan op 12 januari 2015 melding gemaakt bij Eigen Haard.
2.11
Bij schrijven van 27 januari 2015 heeft Eigen Haard aan [appellanten] onder meer bericht:
“... Uw buurvrouw heeft inderdaad de volière in haar voortuin afgebroken op last van de gemeente. Het is volgens de regelgeving én het bestemmingsplan van de gemeente wel toegestaan om de volière in de achtertuin te plaatsen, het staat haar dan ook vrij om dat te doen. U heeft verder in uw e-mail nog een aantal opmerkingen geplaatst ten aanzien van de volière in de achtertuin, ten aanzien van deze opmerkingen kan ik u als volgt berichten:
1. De volière staat in de eigen tuin van uw buurvrouw, zij is niet gehouden om hierover met u in overleg te gaan. Daarnaast heeft u op dezelfde hoogte in uw eigen achtertuin een kippenhok.
2. Uw kippenhok staat op dezelfde afstand van de woonkamer van uw buurvrouw
3. Het is inderdaad niet toegestaan dat de afwatering van de volière van de buurvrouw op uw tuin afloopt. Onze opzichter heeft dit inmiddels beoordeeld en uw buurvrouw verzocht dit aan te passen. Zij heeft toegezegd dit in orde te maken.
4. De smalle ruimte die u omschrijft betreft de tuin van de buurvrouw zelf. Indien dit in de zomer stankoverlast of ongedierte aantrekt dan verzoeken wij u dit met uw buurvrouw zelf op te nemen. U kunt voor een eventuele bemiddeling hierin ook zelf contact opnemen met Beter Buren. Zij zijn telefonisch bereikbaar via het
telefoonnummer (085) 9022810.
5. Ten aanzien van de geluidsoverlast blijft Eigen Haard bij haar standpunt.
Tenslotte verzoekt u Eigen Haard maatregelen te treffen tegen uw buurvrouw op grond van artikel 5:37 BW. Eigen Haard zal geen gehoor geven aan uw verzoek omdat wij niet van mening zijn dat uw buurvrouw onrechtmatig hinder veroorzaakt.”
2.12
In februari 2015 hebben [appellanten] via hun rechtsbijstandsverzekeraar een akoestisch onderzoek laten uitvoeren door een gespecialiseerd bureau, ‘Het GeluidBuro bv’ genaamd (hierna HGB).
2.13
HGB heeft een onderzoek ingesteld naar het door de parkieten geproduceerde geluid en op 10 februari 2015 een rapport van haar bevindingen uitgebracht. Dit onderzoek is uitgevoerd op 3 februari 2015 van 10.00 uur tot 11.30 uur. In het rapport geeft HGB aan dat er geen wettelijke geluidnormen bestaan. Daarom is aansluiting gezocht bij het Activiteitenbesluit en de Handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk, zoals opgesteld door de VNG.
Onder meer valt in het rapport het volgende te lezen:
“..5.1 Equivalente geluidniveau (Laeq)
Uit de geluidmetingen blijkt dat het equivalente geluidniveau ten gevolge van
parkietengezang op de achtergevel van de woning aan de [adres] ter plaatse van de woonkamer (h=1,5m) 55 dB(A) bedraagt. Voor de slaapkamer (h= 4,5m) is een geluidniveau van 58 dB(A) vastgesteld.
Indien deze geluidbelasting getoetst zou worden aan de normen uit het Activiteitenbesluit, dan zou deze met een gemeten waarde van 55 dB(A) op woonkamerniveau in de dagperiode niet voldoen aan de grenswaarde van 50 dB(A) uit het Activiteitenbesluit. Ook volgens de beoordeling van VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” zou de geluidbelasting akoestisch gezien niet passen binnen een goede ruimtelijke ordening door een overschrijding van 10 dB(A).
De gemeten geluidniveaus doen zich in het voorjaar, de gehele zomer en een deel van het najaar ook zeker voor in de avond- en nachtperiode. In dat geval is er, uitgaande van de richtwaarden vanuit de VNG-publicatie voor een rustige woonwijk met weinig verkeer, gedurende de maatgevende nachtperiode sprake van een overschrijding van 23 dB(A).
5.2
Maximaal optredende geluidniveau (LAmax),
Het optredende maximale geluidniveau (LAmax,) ten gevolge van de uitschieters van het parkietengezang bedraagt 64 dan wel 66 dB(A) voor respectievelijk de woonkamer en de slaapkamer van de woning aan de [adres] .
Indien het maximaal optredende geluidsniveau getoetst zou worden aan de normen uit het Activiteitenbesluit, dan zou deze met een gemeten waarde van maximaal 66 d(A) in de dagperiode voldoen aan de grenswaarde van 70 dB(A) uit het Activiteitenbesluit. (…)
De gemeten maximale geluidniveaus doen zich echter ook in het voorjaar, de gehele zomer en een deel van het najaar voor in de avond- en nachtperiode.
In dat geval is er, uitgaande van de richtwaarden vanuit de VNG-publicatie voor een rustige woonwijk met weinig verkeer, gedurende de maatgevende nachtperiode sprake van een overschrijding van 11 dB(A).
Het gezang van de parkieten is zeer duidelijk waarneembaar. Vanwege het afwijkende karakter van het geluid is het zeer wel voorspelbaar dat hier ernstige hinder van wordt ondervonden. Het is bekend dat bij dergelijke niveaus in de avond- en nachtperiode, zeker in combinatie met het karakter van het geluid, slaapverstoring kan optreden…”
2.14
In februari/maart 2015 is [X] samen met een bedrijfsjurist van Eigen Haard op huisbezoek geweest bij [A] om de situatie ter plaatse waar te nemen en met haar in gesprek te gaan. Zij constateerden dat zowel de parkieten van [A] als de duiven van [appellanten] geluid produceerden.
Bij schrijven van 23 maart 2015 aan de gemachtigde van [appellanten] reageert Eigen Haard op het rapport van HBG na dit, naar zij stelt, ook met [A] te hebben besproken. Zij schrijft onder meer:
“(...) De conclusie dat er gedurende de nachtperiode sprake is van een overschrijding van 23 dB(A) is dan ook niet valide (…) dit geldt overigens ook voor de gestelde overschrijding van 11 dB(A) (...). Het Geluidsburo geeft zelf ook aan dat er voor deze kwestie geen wettelijke geluidsnormen gelden, hetgeen deze kwestie ook zeer lastig maakt.
(…) De bewoners van nr. [nummer] hebben in ieder geval heel duidelijk aangegeven dat zij niet bereid zijn om het aantal parkieten te verminderen en dus ook niet bereid zijn om de hele volière te verwijderen. Daarbij speelt ook mee dat zij ook last hebben van de duiven, kippen en de eend die in de voortuin van uw cliënten verblijven.
(…)EH maakt verder uit het rapport van het Geluidsburo niet duidelijk op dat er sprake is van rechtens niet duldbare overlast, temeer aangezien de bewoners van nr. [nummer] hebben aangegeven dat de parkieten in het nachthok zitten van 22.00 uur t/m 10.00 uur in de ochtend.
(…) dat uw cliënten hinder ondervinden van de parkieten wil nog niet zeggen dat er dan ook sprake is van rechtens niet duldbare objectieve (geluids)overlast. Gezien de omstandigheden van het geval (o.a.: partijen willen niet bemiddelen en beide partijen houden dieren) ziet EH op dit moment geen juridische middelen om maatregelen te nemen tegen de bewoners van nr. [nummer] noch tegen uw cliënten. Het is aan partijen zelf om in redelijkheid met elkaar om te gaan en het mag van partijen verwacht worden dat zij in zekere mate over en weer rekening zullen houden met het feit dat ze beide dieren houden die geluid produceren.”
2.15
De gemachtigde van [appellanten] heeft Eigen Haard per e-mail van 23 maart 2015 aansprakelijk gesteld voor de door hen ondervonden overlast en haar gesommeerd om per omgaande te berichten wat zij van plan was daaraan te doen. Daarbij is meegedeeld dat wanneer de aanpak niet de garantie biedt dat het afgelopen is met de geluidsoverlast, zij Eigen Haard en [A] in kort geding zal dagvaarden om voor de komende periode een voorlopige voorziening te treffen. Eigen Haard heeft in reactie hierop haar verhinderdata verstrekt.
2.16
[appellanten] hebben vervolgens (alleen) [A] in kort geding gedagvaard voor de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland. Deze heeft bij vonnis van 11 juni 2015 op basis van het rapport van HBG en ter zitting beluisterde geluidsfragmenten aannemelijk geacht dat sprake is van zodanige overlast dat gesproken kan worden van onrechtmatige hinder als bedoeld in artikel 5:37 BW. [A] is veroordeeld om binnen twee maanden na betekening van het vonnis de volière in haar achtertuin en de zich daarin bevindende parkieten te verwijderen en verwijderd te houden en geen nieuwe volière te bouwen of op andere wijze zangvogels buiten op haar erf te houden, op verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [A] in de proceskosten. [A] heeft aan het vonnis uitvoering gegeven, waarna de overlast op 30 juni 2015 is geëindigd.
2.17
[A] is per 1 september 2015 vertrokken naar een andere, haar door Eigen Haard beschikbaar gestelde, woning.
2.18
[appellanten] hebben op 1 oktober 2015 Eigen Haard gedagvaard en schadevergoeding gevorderd. [appellanten] hebben hieraan ten grondslag gelegd (samengevat) dat Eigen Haard als verhuurder van de woningen van zowel [appellanten] als [A] , heeft nagelaten afdoende tegen de door de parkieten veroorzaakte overlast op te treden, waarmee sprake is van onrechtmatig nalaten van Eigen Haard.

3.Beoordeling

3.1
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter (samengevat) overwogen dat de geluidsoverlast door de parkieten is aangetoond met het rapport van HGB. Die overlast is echter niet aan Eigen Haard toe te rekenen, maar aan [A] . Met [appellanten] is de kantonrechter wel van oordeel dat van Eigen Haard meer had mogen verwacht aan inspanningen om een einde te maken aan de overlast. Dat zij daarin te kort is geschoten maakt haar echter niet aansprakelijk voor de door de geluidsoverlast door [appellanten] geleden schade. Wel is sprake geweest van ernstige, het woongenot verstorende overlast, die een gebrek opleverde in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW, maar [appellanten] hebben tijdens de comparitie na antwoord bij monde van hun raadsman nadrukkelijk verklaard geen huurvermindering doch uitsluitend schadevergoeding te vorderen.
De vorderingen zijn dan ook afgewezen, met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten.
3.2
Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [appellanten] met vier grieven op.
3.3
Grief 1 is evenals grief 3 gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat de overlast niet aan Eigen Haard maar aan [A] is toe te rekenen en dat het feit dat Eigen Haard in haar inspanningsverplichting tekort is geschoten haar niet aansprakelijk maakt voor de door de geluidsoverlast door [appellanten] geleden schade. [appellanten] stellen dat dit berust op een misvatting, omdat zij Eigen Haard ook niet aansprakelijk houden voor de schade die zij hebben geleden als gevolg van de overlast. Zij vorderen vergoeding van schade die [appellanten] hebben geleden omdat Eigen Haard is te kort geschoten in haar verplichting om [appellanten] het rustig huurgenot te verschaffen. Door het nalaten van Eigen Haard om adequaat op te treden zijn [appellanten] veel langer dan nodig verstoken gebleven van dit huurgenot en gingen zij langer gebukt onder de overlast, hetgeen uiteindelijk tot psychische schade heeft geleid. Die psychische schade is verergerd doordat zij zich door Eigen Haard in de steek gelaten voelden.
Voorts bestaat die schade uit het feit dat zij gedwongen werden zelf een procedure te voeren tegen [A] .
3.4
Grief 2 strekt ten betoge dat op Eigen Haard niet een inspanningsverplichting maar een resultaatsverplichting rustte om aan de overlast een einde te maken. Eigen Haard heeft vrijwel niets gedaan. Verder maken [appellanten] bezwaar tegen het gebruik van het begrip burengeschil.
3.5
Grief 4 is gericht tegen de afwijzing van de vordering tot schadevergoeding, ondanks het feit dat de kantonrechter heeft vastgesteld dat sprake was van een gebrek in de zin van 7:204 BW en het daarin besloten liggende oordeel van de kantonrechter dat het [appellanten] niet vrijstond om schadevergoeding te vorderen in plaats van huurvermindering. [appellanten] wijzen op artikel 7:206 lid 3 BW waarin de huurder het gebrek zelf mag verhelpen indien de verhuurder daarmee in verzuim is en de kosten mag verhalen op de verhuurder. [appellanten] stellen in dat verband dat Eigen Haard in verzuim was. Zij wijzen op de brief van 19 september 2014.
[appellanten] baseren hun vordering voorts op de artikelen 7:208 en 6:74 BW.
3.6
Eigen Haard heeft de grieven bestreden. Zij heeft primair gesteld dat er geen sprake is van een gebrek in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW. Het gaat in deze zaak volgens haar om een burenruzie tussen partijen die allebei dieren houden, die elkaar over en weer van overlast gevende gedragingen betichten maar waarin de overlast grotendeels van subjectieve aard is (andere buren klagen niet) en niet objectief kan worden vastgesteld. De Matron-meting heeft geen objectieve geluidsoverlast aangetoond, haar medewerkers hebben het ter plaatse niet geconstateerd en ook het rapport van HGB toont geen objectieve geluidsoverlast aan. Eigen Haard wijst er voorts op dat een feitelijke stoornis, die wordt veroorzaakt door een derde, geen gebrek oplevert. Eigen Haard stelt verder dat zij niet heeft stilgezeten na klachten over geluidsoverlast. De verplichting om een gebrek te herstellen gaat volgens haar niet zover dat zij [appellanten] volledig dient te vrijwaren van overlast. Eigen Haard constateert dat [appellanten] hun vordering in hoger beroep inmiddels baseren op de gebrekenregeling. Volgens Eigen Haard is er echter geen sprake van redelijke kosten van herstel, en hebben [appellanten] de kosten van de door hen gevoerde procedure vergoed gekregen van hun rechtsbijstandsverzekeraar. Eigen Haard betwist voorts het causaal verband tussen de gevorderde schade en het gestelde gebrek, de gevorderde schadebedragen ter zake van gederfd huurgenot en immateriële schade, alsook de kosten van de procedure en de bijkomende schade.
3.7
Het hof begrijpt de vordering van [appellanten] aldus dat zij zich beroepen op een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst, in die zin dat Eigen Haard hun niet het rustig huurgenot heeft verschaft. Niet valt in te zien dat bij de beoordeling van de vraag of de verhuurder heeft verzuimd zijn huurders het rustig huurgenot te verschaffen, een andere maatstaf dient te worden aangelegd dan die met betrekking tot een gebrek als bedoeld in artikel 7:204 BW.
Ingevolge lid 3 van dat artikel levert een zuiver feitelijke stoornis in het huurgenot, die door derden wordt veroorzaakt, geen gebrek op in de zin van lid 2. In een dergelijk geval kan de huurder een vordering op grond van onrechtmatige daad instellen tegen deze derde.
Als echter sprake is van een zuiver feitelijke stoornis in het huurgenot, veroorzaakt door derden, terwijl de verhuurder tegenover die derden zodanige bevoegdheden heeft dat kan worden gezegd dat hij zelf mede tot de feitelijke stoornis in het huurgenot bijdraagt, als hij van die bevoegdheden geen gebruik maakt, valt die situatie niet onder de uitzondering van artikel 7:204 lid 3 BW. Aangezien in dat geval sprake is van een bijdrage van de verhuurder aan het voortbestaan van de feitelijke stoornis, is daarmee sprake van een gebrek als bedoeld in 7:204 lid 2 BW. Deze situatie kan zich voordoen in een geval als het onderhavige, waarin de overlast gevende derde tevens een huurder is van de verhuurder, tegen wie de verhuurder in het kader van de tussen hen geldende huurovereenkomst maatregelen kan nemen.
3.8
Het voorgaande brengt mee dat de inspanningen van Eigen Haard om aan de door [appellanten] ervaren overlast een einde te maken ter beoordeling voorliggen.
Voor zover [appellanten] met grief 2 betogen dat het hier niet gaat om een inspanningsverplichting maar om een resultaatsverplichting in die zin dat Eigen Haard moet bewerkstelligen dat de overlast eindigt, kunnen zij daarin niet worden gevolgd. Eigen Haard heeft dat niet in eigen hand.
In het algemeen geldt dat voor het antwoord op de vraag of een verhuurder jegens de overlast ondervindende huurder is te kort geschoten, moet worden beoordeeld of de ondervonden overlast zodanig ernstig van aard was dat deze als onrechtmatig moet worden beschouwd, en of de verhuurder – gegeven de ernst van deze overlast – zijn verplichting jegens de huurder niet is nagekomen om gebruik te maken van zijn bevoegdheden tegen de overlastveroorzaker op te treden. Of dit het geval is hangt af van de concrete omstandigheden van het geval.
3.9
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de feitelijke gang van zaken, zoals hierboven in paragraaf 2 omschreven, niet worden geconcludeerd dat Eigen Haard anders had moeten reageren dan zij heeft gedaan. Eigen Haard is naar aanleiding van de eerste klacht in juni 2014 zelf bij [appellanten] langs gegaan, in de persoon van mevrouw [X] , om polshoogte te nemen. [X] heeft de parkieten toen niet gehoord. Haar waren ook geen klachten van andere buren bekend. Zij heeft navraag gedaan bij de gemeente [gemeente] en [appellanten] gewezen op de mogelijkheid om de gemeente om handhaving te vragen. Na aanhoudende klachten van [appellanten] heeft zij, kennelijk van oordeel zijnde dat er sprake was van een burenconflict tussen [A] en [appellanten] die beiden buiten vogels hielden - op kosten van Eigen Haard - een bemiddelingstraject opgestart dat plaatsvond in september 2014. Toen dat niet tot succes leidde is [X] opnieuw langsgekomen. Ook toen heeft zij de overlast niet zelf waargenomen. Niettemin is besloten geluidsmetingen te laten uitvoeren met behulp van de Matron, een – voor zover bij Eigen Haard bekend – beproefde methode om geluidsoverlast objectief vast te stellen. Uit deze metingen, die gedurende een periode van een week hebben plaatsgevonden, bleek geen objectief vast te stellen overlast die als ernstig te kwalificeren was. Nadat de parkieten op last van de gemeente naar de achtertuin waren verplaatst, en in januari 2015 opnieuw door [appellanten] over geluidsoverlast werd geklaagd, is [X] in gezelschap van de bedrijfsjurist opnieuw langsgekomen. Zij hebben toen weliswaar “evident geluid” van zowel de vogels van [A] als die van [appellanten] maar - kennelijk - geen ernstige overlast door de parkieten waargenomen.
Aldus heeft Eigen Haard steeds adequaat gereageerd op de klachten van [appellanten] Niet gezegd kan worden dat zij die klachten niet serieus heeft genomen. Haar bevindingen, zowel die uit eigen waarneming als de resultaten van de Matron-metingen, hoefden Eigen Haard geen aanleiding te geven om verdere maatregelen jegens [A] te treffen.
3.1
In maart 2015 is Eigen Haard bekend geworden met het rapport van HGB, waarin wel ernstige geluidsoverlast werd vastgesteld. Eigen Haard heeft aangevoerd (en [appellanten] indertijd schriftelijk laten weten) dat dit rapport haar geen aanleiding gaf om alsnog maatregelen te treffen omdat – zoals in dat rapport ook wordt vermeld – geen objectieve criteria bestaan waaraan is getoetst, er slechts 1 dag van 10.00-11.30 is gemeten (derhalve in het geheel niet ’s avonds) en het rapport bovendien een reeks niet onderbouwde aannames bevatte. Het hof is van oordeel dat uit het HGB-rapport weliswaar andere conclusies volgen dan uit de Matron-metingen, maar het kan zich vinden in de kritische beoordeling door Eigen Haard van de gronden waarop die HGB- conclusies berusten. Dat Eigen Haard aan dat (partij-)rapport geen gevolgen heeft willen verbinden is temeer begrijpelijk in het licht van de beoordeling door Eigen Haard van de oorzaak van de klachten van [appellanten] , namelijk een geschil tussen twee buren met dieren die geluiden produceren, waarin zij partij kunnen noch willen kiezen. Het hof heeft in deze zaak niet kunnen vaststellen dat die beoordeling fundamenteel onjuist was, waarbij in aanmerking wordt genomen dat een woningbouwvereniging geen onbeperkte mogelijkheden en middelen heeft om zich diepgaand in de conflicten tussen haar huurders te verdiepen. Daar komt bij dat de onderhavige geluidsoverlast, namelijk vogelgeluiden, naar zijn aard een sterk subjectief karakter heeft en door verschillende personen onder verschillende omstandigheden verschillend wordt gepercipieerd. Ook daarom is terughoudendheid op zijn plaats om de onderhavige geluiden in objectieve zin als overlast te betitelen en kan niet zonder meer naar analogie aansluiting worden gezocht bij wettelijke normen voor de (enkele) mate van geluidsoverlast in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk (zo die normen al worden overschreden). Aan het oordeel van de voorzieningenrechter in de zaak tussen [appellanten] en [A] is het hof in de onderhavige zaak overigens ook niet gebonden.
Door, resumerend, zich in te spannen om vast te stellen of de vogelgeluiden ook in objectieve zin overlast vormden en door bij herhaling op bemiddeling aan te dringen in wat zij zag als een burenconflict, heeft Eigen Haard gedaan wat onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze van haar als verhuurster kon worden gevergd.
3.11
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat geen sprake is van een gebrek in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW, en dat Eigen Haard niet is tekort geschoten in haar verplichtingen jegens [appellanten] uit de huurovereenkomst, zodat de (in hoger beroep gewijzigde) vorderingen van [appellanten] niet kunnen worden toegewezen. Nu ook de nog niet besproken grieven derhalve niet tot vernietiging van het bestreden vonnis kunnen leiden, falen zij alle.
3.12
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd en [appellanten] zullen als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Eigen Haard begroot op € 716,- aan verschotten en € 2.277,00
voor salaris en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.C. Meijer, J.F. Aalders en M.E. van Rossum en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2018.