ECLI:NL:GHAMS:2018:2585

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2018
Publicatiedatum
23 juli 2018
Zaaknummer
23-003304-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor witwassen, poging witwassen en deelname aan een criminele organisatie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is veroordeeld tot 15 maanden gevangenisstraf voor witwassen, poging tot witwassen en deelname aan een criminele organisatie. De zaak betreft een criminele organisatie die oplichting en witwassen als doel had. De verdachte en medeverdachten hebben via valse optieposities bij banken grote bedragen verkregen, die vervolgens zijn weggesluisd naar buitenlandse rekeningen. De verdachte heeft samen met anderen bedragen van in totaal ongeveer € 5.279.000,00 en € 1.560.000,00 witgewassen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet betrokken was bij de oplichting zelf, maar wel bij de daaropvolgende fases van het wegsluizen en witwassen van de verkregen gelden. De verdachte heeft een sturende rol gespeeld in de organisatie, waarbij hij betrokken was bij het verkrijgen van bankgegevens en het contant opnemen van grote bedragen. Het hof heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de rechtsgang. De verdachte is eerder onherroepelijk veroordeeld en heeft geen omstandigheden aangevoerd die zijn strafbaarheid uitsluiten. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003304-14
datum uitspraak: 18 juli 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 augustus 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-710021-11 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
adres: [woonplaats] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 oktober 2015, 25 februari 2016, 23 maart 2016, 11 april 2016, 14 juni 2016, 15 juni 2016, 17 juni 2016, 24 oktober 2016, 3 april 2018, 4 april 2018, 9 april 2018, 12 april 2018, 13 april 2018, 29 mei 2018,
27 juni 2018 en 4 juli 2018 alsmede overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1:
hij (op een of meerdere tijdstip(en)) in of omstreeks de periode van 11 mei 2009 tot en met 23 mei 2011 te Bunschoten-Spakenburg en/of Heerewaarden en/of Amersfoort en/of Nijkerk en/of Altforst en/of Hoenderloo en/of Putten en/of Zeewolde, althans in Nederland en/of in Hongarije en/of Duitsland, heeft deelgenomen aan een organisatie, onder meer bestaande uit de navolgende mededader(s):
- [medeverdachte 1] en/of
- [medeverdachte 2] en/of
- [medeverdachte 3] en/of
- [medeverdachte 4] en/of
- [medeverdachte 5] en/of
een of meerdere andere perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- het oplichten van een of meerdere rechtsperso(o)n(en) (artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- het verduisteren van een of meerdere geldbedrag(en) toebehorende aan een of meerdere rechtsperso(o)n(en) (artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- het (gewoonte)witwassen van een of meerdere geldbedrag(en) en/of voorwerp(en) uit misdrijf afkomstig (artikel 420(ter/bis/quater) van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- het afpersen van een of meerdere perso(o)n(en) (artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht);
2:
hij (op een of meerdere tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 22 maart 2010 tot en met 28 april 2010 te Heerewaarden en/of Sleeuwijk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld (telkens) [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van enig goed en/of het ter beschikking stellen van gegevens, te weten:
- administratieve bescheiden (waaronder gegevens, te weten (onder meer) een ID-code, benodigd om geld over te kunnen boeken vanaf de bankrekeningen van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] via de internetbankieromgeving van [bank 4] ) en/of (oprichtings)bescheiden van de bedrijven [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] ),
in elk geval van enig goed en/of enige gegevens, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of [medeverdachte 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld (telkens) hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededaders (met hoge snelheid en met meerdere auto’s) in een kort tijdsbestek meerdere keren op het terrein van het perceel op de [adres] van die [slachtoffer] is/zijn gekomen en/of naar die [slachtoffer] is/zijn gelopen en/of toen en aldaar (vervolgens) op een steeds dwingendere toon, die dwingende toon kracht bijzettend (onder meer) door zich vlakbij [slachtoffer] te begeven en/of met de vuist op tafel te slaan, heeft/hebben aangedrongen op afgifte van die/dat genoemde administratieve bescheiden en/of (daarbij) heeft/hebben aangegeven dat als die [slachtoffer] die genoemde administratieve bescheiden niet zou afgeven/overdragen/ter beschikking zou stellen, verdachte en/of zijn mededader(s) die zelf zou(den) komen halen of iemand anders op die [slachtoffer] zou(den) afsturen en/of dat verdachte en/of zijn mededader(s) wisten waar die [slachtoffer] woonde en/of dat het gezin van die [slachtoffer] daar dan consequenties van ging ondervinden en/of dat de vrouw en kinderen van die [slachtoffer] dan wat kon overkomen;
3:
hij (op een of meer tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 19 maart 2010 tot en met 23 mei 2011, te Bunschoten-Spakenburg en/of te Amersfoort, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich (meermalen althans eenmaal) schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (van) een of meerdere voorwerp(en), te weten (onder meer):
- een geldbedrag van in totaal (ongeveer) EURO 5.279.000,00 (aangifte 1), bestaande uit (onder meer) een deel van (ongeveer) EURO 2.849.000,00 ( [bedrijf 1] ) en/of een deel van (ongeveer) EURO 2.430.000,00 ( [bedrijf 2] ), in elk geval enig geldbedrag en/of
- een geldbedrag van in totaal (ongeveer) EURO 1.560.000.00 (aangifte 1, [betrokkene 1] ), in elk geval enig geldbedrag,
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op genoemde voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) was en/of genoemde voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) voorhanden had
en/of
verworven, voorhanden gehad, (gedeeltelijk) overgedragen en/of (gedeeltelijk) omgezet. althans van een of meerdere voorwerp(en) gebruik gemaakt,
terwijl hij en/of zijn mededader(s), wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat bovenomschreven geldbedrag(en) en/of voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
4
primair:
hij (op een of meer tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 1 september 2010 tot en met 16 oktober 2010 tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, te Bunschoten-Spakenburg en/of Hoenderloo en/of Putten en/of Zeewolde, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om een of meerdere voorwerp(en), te weten:
- ( van) een geldbedrag van in totaal (ongeveer) EURO 8.990.280,00 (aangifte 4), althans enig geldbedrag,
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing te verbergen en/of te verhullen, althans te verbergen en/of te verhullen wie de rechthebbende op genoemde voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) was
en/of
om dat/een geldbedrag te verwerven en/of voorhanden te krijgen,
terwijl hij en/of zijn mededader(s), wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven geldbedrag(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
immers heeft/hebben hij en/of een of meer medeverdachten
- een of meer personen benaderd om een of meer bankrekeningen op naam van een ander of anderen dan verdachte en of zijn mededaders bij een bank in Nederland ter beschikking te krijgen en/of
- een of meer personen benaderd om een of meer bankrekeningen op naam van een ander of anderen dan de verdachte en of zijn mededaders bij een bank in Hongarije ter beschikking te krijgen en/of
- bankrekeningnummers en/of inloggegevens en/of bankpassen in ontvangst genomen en/of
- een of meer (gegevens van) bankrekeningen, op naam van [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of een of meer anderen ter beschikking gesteld aan [medeverdachte 1] , althans aan een van zijn mededaders en/of
- geld overgeboekt naar de rekening op naam van [betrokkene 2] en/of
- getracht geld over te boeken van de rekening op naam van [betrokkene 2] naar de rekening op naam van [betrokkene 3] ,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
4 subsidiair:
hij (op een of meerdere tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode(n) van 15 oktober 2010 tot en met 16 oktober 2010 te Bunschoten-Spakenburg en/of Hoenderloo en/of Putten en/of Zeewolde, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een of meerdere geldbedrag(en), te weten:
- een geldbedrag van in totaal (ongeveer) EURO 8,990.280,00 (aangifte 4),
in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan de [bank 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk(e) geldbedrag(en) verdachte en/of zijn mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten als klant(optiebelegger), onder zich had(den), telkens wederechtelijk zich toe te eigenen, toen aldaar met een of meer van zijn mededader(s) opzettelijk telkens een of meerdere handeling(en) heeft/hebben verricht (onder meer dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) een of meerdere perso(o)n(en) heeft/hebben benaderd en/of bereid heeft/hebben gevonden om een of meerdere bankrekening(en) ter beschikking te stellen waarnaar het/de geldbedrag(en) kon(den) worden overgeboekt en/of vervolgens heeft/hebben getracht om dit/deze geldbedrag(en) naar deze bankrekening(en) over te boeken) met als doel zich te onttrekken aan de verplichting tot het aanhouden van een dekking voor de aangegane verplichtingen jegens genoemde rechtspersoon totdat alle verplichtingen uit hoofde van aangegane (optie)posities waren afgewikkeld. terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat de tenlastelegging in hoger beroep is gewijzigd.

Bewijsoverwegingen

Aan de verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] is tenlastegelegd dat zij - tezamen - deel uitmaken van een criminele organisatie.
De criminele organisatie heeft volgens de tenlastelegging - kort weergegeven - het oogmerk op
het plegen van de volgende misdrijven:
- het oplichten van rechtspersonen en/of het verduisteren van een of meerdere geldbedrag(en) toebehorende aan rechtspersonen (het hof begrijpt de [bank 2] en de [bank 1] );
- het (gewoonte)witwassen van geldbedragen en/of voorwerpen (het hof begrijpt afkomstig
uit oplichting en/of verduistering van geldenbedragen van de [bank 2] en de [bank 1] );
- het afpersen van een of meerdere perso(o)n(en) (het hof begrijpt het afpersen van [slachtoffer] ),
Het hof zal (nu) eerst onderzoeken in hoeverre de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan
de onderliggende misdrijven. Daarna zal het hof de vraag beantwoorden of, en zo ja welke verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie.

Oplichting en/of verduistering [bank 2] en [bank 1]

[bank 2] 11 mei 2009 (aangifte 5)
Op 11 mei 2009 nam [medeverdachte 1] samen met [betrokkene 4] via het concept Direct Beleggen van de [bank 2] een optiepositie in, middels een computer in de woning van [medeverdachte 1] te Bunschoten-Spakenburg, waarbij de beleggingsrekening van [betrokkene 4] bij de [bank 2] werd gebruikt.
Deze optiepositie betrof een zogeheten combinatieorder AEX indexopties, opgebouwd uit verschillende kleinere orders. Die order bestond uit het enerzijds zichzelf verschaffen van een
recht, waarvoor de klant van de beleggingsrekening geld moest betalen, en anderzijds het aangaan van een
verplichting(ook wel het ‘schrijven’ van een optie) waarvoor de klant geld ontving. De financiële toetsing van deze positie vond plaats op basis van het (geringe) verschil tussen het te betalen en het te ontvangen bedrag,
ook wel ‘agio’ genaamd, aangevuld met de eventueel verschuldigde ‘margin’, zijnde de dekking
die de rekeninghouder ter zekerheid van de bank moet bieden voor het toekomstige voldoen aan de verplichtingen (van de klant) volgende uit de optiepositie.
Deze transacties bleken door een later vastgestelde ‘bug’ in de systemen te kunnen worden uitgevoerd zonder de zogenaamde margin-verplichtingen in aanmerking te nemen.
In de nacht van 11 op 12 mei 2009 wordt door de [bank 2] de optiepositie administratief afgewikkeld, inhoudende dat de uit de optiepositie voortvloeiende betaling en vergoeding worden geboekt.
Vanwege het systeem moest zowel de afschrijving als de bijschrijving behorende bij de optietransactie plaatsvinden op de aan de beleggingsrekening gekoppelde spaarrekening van [betrokkene 4] , eveneens bij
de [bank 2] . Omdat de afschrijving het eerst plaatsvond en deze spaarrekening geen of niet voldoende ‘funding’ had - het saldo op de spaarrekening was daarvoor te laag (een spaarrekening kan niet ‘rood’ staan) - vond voorts deze afschrijving (van vrijwel dezelfde hoogte als de bijschrijving) tijdelijk ten
laste van de tussenrekening van de bank plaats. De bijschrijving even later vond echter wel op de spaarrekening van [betrokkene 4] plaats. Dit leidde ertoe dat van deze order (tijdelijk) een groot bedrag
(als gevolg van het schrijven van de optie) te weten € 11.736.647 beschikbaar kwam op de spaarrekening van [betrokkene 4] , voordat de bank de gecombineerde optieorder volledig had verwerkt. Als er verder (gedurende de administratieve afwikkeling door de bank van de gehele optiepositie) door de rekeninghouder geen handelingen waren verricht, had verrekening van de bancaire tussenrekening met de spaarrekening op reguliere wijze plaatsgevonden. Echter, op 12 mei 2009 om 04.30 uur ’s-nachts werd via het IP-adres [nummer] ingelogd op de internetsite telebankieren van de [bank 2] , waarna van de genoemde premiebetaling via 18 betalingsopdrachten in totaal een bedrag van € 875.000 vanaf de spaarrekening naar de betaalrekening van [betrokkene 4] werd overgeboekt.
Vervolgens werden op 12 mei en 13 mei 2009 opdrachten tot overboeking ingevoerd om bedragen over te boeken naar andere rekeningen, hetgeen ook heeft plaatsgevonden. Door ingrijpen van de bank werden deze bedragen teruggehaald of werd de rekening waarnaar deze bedragen waren overgeboekt, geblokkeerd.
Op 6 mei 2009 had [medeverdachte 1] reeds een soortgelijke combinatieorder, toen via zijn eigen beleggingsrekening, geplaatst. De afschrijving en bijschrijving, die op dezelfde wijze moeten zijn verwerkt, bedroegen beide ruim € 0,9 miljoen.
Oordeel van het hof
[medeverdachte 1] heeft in zijn verklaring van 14 mei 2009 erkend deze gecombineerde optiepositie te hebben ingenomen. Hij heeft in zijn schrijven aan de bank te kennen gegeven verrast te zijn geweest dat ten gevolge van de transactie een dergelijk groot geldbedrag beschikbaar kwam. Vervolgens heeft hij, naar zijn zeggen uit balorigheid, de overboekingen verricht. In de eerste plaats moest het [medeverdachte 1] , zeker als ervaren belegger, duidelijk zijn dat het op de rekening van [betrokkene 4] bijgeboekte bedrag van ruim € 11,7 miljoen niet de verwerking van zijn gehele gecombineerde optiepositie was, maar slechts van een deel, te weten de premieontvangst die zag op het schrijven van opties, het aangaan van een verplichting. Het ging immers bij de gecombineerde optiepositie tegelijkertijd om de aan- en verkoop van opties, waarbij het daarmee gemoeide aan- en verkoopbedrag vrijwel gelijk was. Bij de verwerking zouden beide bedragen dan ook logischerwijs vrijwel tegen elkaar worden weggestreept. Het was dan ook evident dat het - nog geen dag na het innemen van de positie - bijgeschreven bedrag alleen de premieontvangst betrof, hetgeen het gevolg was van een systeemfout. Dat [medeverdachte 1] toevallig tegen deze systeemfout aanliep, zoals uit het genoemde schrijven zou kunnen volgen, verwerpt het hof op grond van het volgende. [medeverdachte 1] had enkele dagen eerder - op 6 mei 2009 - een soortgelijke gecombineerde, zij het kleinschaliger, optiepositie ingenomen. Vervolgens nam hij enkele dagen later - op 11 mei 2009 - deze gecombineerde optiepositie in, die hij ten opzichte van de eerdere tot het tienvoudige van de omvang vergrootte. Vervolgens boekte hij in het holst van de nacht, om 04:30 uur, direct een deel van het geldbedrag dat op de spaarrekening van [betrokkene 4] beschikbaar was gekomen, over naar diens betaalrekening. Daaruit leidt het hof af dat [medeverdachte 1] welbewust en met de doelstelling van de systeemfout te profiteren, de optiepositie heeft ingenomen. Daarmee handelde hij met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, waarbij het op 11 mei 2009 wederom innemen van een soortgelijke optiepositie onder de omstandigheden als hiervoor geschetst zich laat kwalificeren als een listige handeling of kunstgreep. De bank stelde het geldbedrag beschikbaar als gevolg van deze oplichtingsmiddelen, daaraan doet niet af dat dit volledig geautomatiseerd verliep. De bank zou dat zonder die oplichtingsmiddelen niet hebben gedaan. De bank werd in juridische zin dan ook door die middelen tot afgifte bewogen. Na de afgifte kon [medeverdachte 1] , als degene die toegang tot de bankrekening had, als heer en meester over het geldbedrag beschikken.
[bank 2] 6 november 2009 (aangifte 6)
Op 6 november 2009 werd een soortgelijke gecombineerde AEX-optiepositie ingenomen waarbij gebruik werd gemaakt van de beleggingsrekening van [betrokkene 5] bij de [bank 2] . Deze rekening was op
26 juni 2009 geopend. Het IP-adres dat voor het innemen van de posities werd gebruikt, was het statische IP-adres op naam van [medeverdachte 1] , gekoppeld aan zijn woonadres te Bunschoten-Spakenburg.
Als gevolg van deze order werd € 284.386 op de spaarrekening van rekeninghouder [betrokkene 5] bijgeschreven. Vanaf die spaarrekening werd het geld doorgeboekt naar de betaalrekening ten name van [betrokkene 5] , waarna van die rekening tussen 04:50 uur en 07:45 uur gelden werden overgeboekt naar rekeningen ten name van [medeverdachte 6] en M.J.H. Hofman.
Op naam van deze [medeverdachte 6] was daaraan voorafgaand al op 4 november 2009 een bestelling van tien kilo goud bij de bank [bank 3] gedaan. Dit goud werd op 6 november 2009 bij de [bank 3] te Rotterdam door de geïdentificeerde rekeninghouder [medeverdachte 6] en een andere persoon, [medeverdachte 2] , de zoon van
[medeverdachte 1] , opgehaald.
Eerder, op 20 en 21 oktober 2009, was reeds een vergelijkbare gecombineerde optiepositie ingenomen. Ook toen waren vervolgens bedragen van de spaarrekening van [betrokkene 5] naar zijn betaalrekening doorgeboekt. Deze bedragen werden van deze betaalrekening vervolgens voor een deel overgeboekt
naar een rekening ten name van [medeverdachte 1] .
[bank 1] 19 maart 2010 (aangifte 1)
Op 19 maart 2010 werd gedurende de dag via de rekening van [betrokkene 6] bij de [bank 1] een gecombineerde optiepositie met AEX-opties ingenomen, opgebouwd uit 55 gecombineerde optietransacties. De optiepositie werd ingenomen via een IP-adres gekoppeld aan een bungalow op een bungalowpark te Hoenderloo.
Binnen het systeem van [bank 1] waren de optieposities van de op 19 maart 2010 vervallen opties op enig moment afgeboekt. Op dat moment verviel tevens de marginverplichting. De verrekening van de exercise en de assignment had echter pas enkele uren later plaats. In de tussenliggende periode kreeg de rekening van [betrokkene 6] ten onrechte een te hoge beschikkingsruimte van ruim € 5,6 miljoen. In die periode werd van de rekening van [betrokkene 6] in totaal € 5.279.000 overgeboekt naar bankrekeningen bij de [bank 4] in Hongarije, te weten € 2,43 miljoen naar de rekening van [bedrijf 2] en € 2,849 miljoen naar de rekening van [bedrijf 1] .
Eerder, op 19 en 20 februari 2010, was de rekening van [betrokkene 6] eveneens via een IP-adres gekoppeld aan een bungalow op een bungalowpark bezocht, in dat geval een park te Putten. Via hetzelfde IP-adres, met een korte tijdsduur tussen de bezoeken, was de rekening van [medeverdachte 1] bezocht.
[bank 1] 16 april 2010 (aangifte 2)
Op 16 april 2010 werd gedurende de dag via internetbankieren via de rekening van [betrokkene 7] een gecombineerde optiepositie met AEX-opties ingenomen, opgebouwd uit verschillende gecombineerde optietransacties. Deze positie werd ingenomen vanaf een IP-adres gerelateerd aan een bungalow op een bungalowpark te Eerbeek. De afloopdatum van deze opties was 16 april 2010. Binnen het systeem van [bank 1] werden de optieposities van de op 16 april 2010 vervallen opties op enig moment afgeboekt. Op dat moment verviel tevens de marginverplichting. In de tussenliggende periode had [betrokkene 7] ten onrechte een te hoge beschikkingsruimte van € 9.015.951 op zijn rekening. In die periode werd van de rekening van [betrokkene 7] € 9.019.920 overgeboekt naar andere rekeningen.
[bank 1] (aangifte 3 en 4)
Op 15 oktober 2010 werd via een [bank 1] -bankrekening ten name van [betrokkene 8] een gecombineerde optiepositie met AEX-opties ingenomen, opgebouwd uit verschillende gecombineerde optietransacties. Deze positie werd ingenomen vanaf een IP-adres gerelateerd aan een bungalowpark te Zwolle. De afloopdatum van deze opties was 16 oktober 2010. De gekochte put opties kostten totaal ruim € 3,6 miljoen. Voor de verkochte put opties werd ruim €13,1 miljoen ontvangen. Het verschil in betaalde en ontvangen optiepremies bedroeg € 9.489.740. Doordat de beleggingsorders werden afgewikkeld vanaf een spaarrekening (Beleggers Spaar Rekening) in plaats van een rekeningcourant, werd de waardering van de aangegane verplichtingen (de marginberekening) niet toegepast in het fiatsaldo. Hierdoor kon het verschil tussen de betaalde en ontvangen premies (ten onrechte) worden overgeboekt naar de studentenrekening van [betrokkene 8] . Van deze rekening werd het voornoemde bedrag overgeboekt naar diverse andere begunstigden. Op dezelfde datum, 15 oktober 2010, werd gedurende de dag via internetbankieren via de [bank 1] -bankrekening van [betrokkene 2] een gecombineerde optiepositie met AEX-opties ingenomen, opgebouwd uit verschillende gecombineerde optietransacties. Deze positie werd ingenomen vanaf een IP-adres gerelateerd aan hetzelfde bungalowpark te Zwolle. De afloopdatum van deze opties was diezelfde datum, vrijdag 15 oktober 2010. De ontvangst en de betaling van de optiepremie naar aanleiding van de optie-orders en de verrekening van de assignment en exercise vond niet gelijktijdig plaats. In de tussenliggende periode werd getracht het verschil aan gelden, een bedrag van € 8.990.280, door te boeken.

Het oordeel van het hof

Het hof acht bewezen dat [medeverdachte 1] telkens de hiervoor besproken optieposities heeft ingenomen en
de daaropvolgende overboekingen heeft verricht. Het voornaamste bewijs voor dat daderschap van
[medeverdachte 1] , naast verschillend ander ondersteunend bewijs, wordt gevormd door:
a. a) inloggegevens van IP-adressen (ten name van [medeverdachte 1] dan wel adressen waarmee ten laste gelegde overboekingen zijn verricht en die rechtstreeks aan [medeverdachte 1] zijn te linken) (aangiftes 6, 1, 3);
b) de herkenningen van de stem van [medeverdachte 1] in telefoongesprekken die direct in verband staan met deze feiten (aangiftes 6, 1, 2);
c) uitpeilgegevens van een telefoon die aan [medeverdachte 1] kan worden toegeschreven (aangifte 3, aangifte 4).
Het hof is (ad a) van oordeel dat hoewel niet is onderzocht of de internetaansluiting van [medeverdachte 1] beveiligd was en daardoor niet kan worden uitgesloten dat anderen dan [medeverdachte 1] gebruik hebben gemaakt van het netwerk en dat uit de uitpeilgegevens van een telefoon die aan [medeverdachte 1] kan worden gelinkt niet uitdrukkelijk blijkt dat die op een bepaald moment ook daadwerkelijk door [medeverdachte 1] werd gebruikt (ad. c) elk van deze bewijsmiddelen een directe en nadrukkelijke aanwijzing vormt voor de betrokkenheid van [medeverdachte 1] . Voor elk van de aangiftes is sprake van ten minste twee van de genoemde, nadrukkelijke aanwijzingen, die elkaar onderling versterken en die de mogelijkheid van een alternatief scenario uitsluiten. Voor aangiften 3 en 4 geldt dat het bewijs voor het daderschap over en weer geldt, nu deze optieposities nagenoeg gelijktijdig vanuit dezelfde locatie zijn ingenomen.
Het voorgaande geldt niet voor aangifte 2. Voor dat feit zijn er slechts de herkenningen van de stem van [medeverdachte 1] . Dat deze niet door een deskundige op het gebied van stemherkenningen zijn gedaan, maakt niet dat deze herkenningen niet van waarde kunnen zijn voor het bewijs. Alle herkenningen zijn stellig
en eensluidend. Bovendien zijn zij niet alleen verricht door verbalisanten die langer bij dit onderzoek betrokken zijn geweest, maar ook door de echtgenote van [medeverdachte 1] .
Verder geldt het volgende.
Het gaat bij alle aangiften van de [bank 1] telkens om ingenomen optieposities met de volgende kenmerken: a) de positie ziet op AEX-opties, b) de positie betreft een gecombineerde positie, waarbij zowel opties worden gekocht als verkocht, c) de positie wordt ingenomen met een relatief beperkt eigen vermogen, c) de positie wordt kort voor de expiratie ingenomen, d) de ontvangen optiepremie wordt nog tijdens de verwerkingsperiode ’s nachts doorgeboekt. Bij de laatste vier aangiftes gebeurde dit telkens vanuit een bungalow op een vakantiepark.
In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de handel in derivaten - zoals opties - vanwege het specifieke en technische karakter een zekere deskundigheid vergt. [medeverdachte 1] was een ervaren belegger en heeft bekend een optiepositie als deze te hebben ingenomen (zie het vermelde bij het onder 2) tenlastegelegde feit, aangifte 5 [bank 2] 11 mei 2009).
Voor elk van de besproken optieposities is voldoende bewijs voor de betrokkenheid van [medeverdachte 1] aanwezig. Verder weegt de voorgaande sterke gelijkenis in kenmerken van elk van de ingenomen posities en het patroon dat daaruit naar voren komt, in ondersteunende zin mee voor het bewijs.
De gebeurtenissen bij de [bank 2] op 6 november 2009 (aangifte 6) en die bij de vier [bank 1] aangiften laten zich alle kwalificeren als oplichting. De hiervoor bij het op 11 mei 2009 gepleegde feit (aangifte 5) gemelde omstandigheden gelden ook hier. In aanvulling op de daarin besproken oplichtingsmiddelen is bij de gebeurtenissen bij de [bank 2] op 6 november 2009 en die bij de vier [bank 1] aangiften tevens sprake van het oplichtingsmiddel ‘het aannemen van een valse naam’, aangezien [medeverdachte 1] daarbij telkens onbevoegd de naam en rekening van een andere persoon heeft gebruikt, kennelijk met het doel zelf buiten zicht te blijven.
Verduistering
Het hof is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat [medeverdachte 1] de bedragen die door de banken op de bankrekeningen werden gestort heeft verduisterd nu het hof van oordeel is dat die bedragen door misdrijf, namelijk door oplichting, zijn verkregen.

Witwassen Hongaarse gelden

Inleiding
Zoals hiervóór overwogen is het hof van oordeel dat [medeverdachte 1] op 19 maart 2010 de [bank 1] heeft opgelicht en een deel van het daarmee verkregen geldbedrag van in totaal € 5.279.000,- heeft overgemaakt naar twee bankrekeningen in Hongarije. Deze bankrekeningen staan op naam van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , bedrijven van [medeverdachte 5] .
Op 22 maart 2010 wordt [medeverdachte 5] aangehouden, en verblijft vervolgens in beperkingen waardoor
[medeverdachte 1] en/of de andere bij het witwassen betrokken personen geen contact met hem kunnen opnemen, over de afwikkeling van bovengenoemde stortingen.
Het hof zal eerst beoordelen of ten aanzien van [medeverdachte 4] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] bewezen kan worden dat zij in strafrechtelijke zin betrokken zijn bij het witwassen van de gelden op voornoemde Hongaarse bankrekeningen.
Bezoeken aan [slachtoffer]
[medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij midden 2009 twee vennootschappen in Hongarije heeft verkregen, door overname ( [bedrijf 2] ) en oprichting ( [bedrijf 1] ). [medeverdachte 5] is directeur enig aandeelhouder van [bedrijf 2]
en [bedrijf 1] . Beide ondernemingen hebben een internet-bankrekening bij de [bank 4] in Hongarije. Dit internetbankieren is [medeverdachte 5] zelf nooit gelukt, maar Kees (het hof begrijpt verder [slachtoffer] ) heeft het wel eens voor hem gedaan. [medeverdachte 5] maakte op het bedrijf bij [slachtoffer] gebruik van een computer. [slachtoffer] moet [medeverdachte 5] met de rekeningen in Hongarije helpen. Er was daar een papiertje voor nodig met een ID-code en dat lag bij [slachtoffer] .
[slachtoffer] bevestigt in zijn verklaring dat [medeverdachte 5] op zijn kantoor altijd de PC op de eerste verdieping gebruikte. Op 20 maart 2010 vroeg [medeverdachte 5] of hij in de computer mocht kijken.
[medeverdachte 5] logde in op de site van de [bank 4] . Er kwamen sms-berichten van de bank met ID-codes binnen. [medeverdachte 5] vertelde dat hij van plan was de komende week naar Hongarije te gaan.
Kort hierna begonnen aldus [slachtoffer] de problemen met de mannen die op kantoor langskwamen voor de gegevens van de Hongaarse bankrekeningen.
Het hof zal nu beoordelen of en in hoeverre [medeverdachte 4] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] betrokken zijn bij de bezoeken aan [slachtoffer] .
Betrokkenheid [medeverdachte 4]
[slachtoffer] verklaart dat hij op kantoor bezoek kreeg van een dikke Nederlandse man van 45-50 jaar oud die in een oud bruin/rode Mercedes zijn terrein op reed. Volgens [slachtoffer] zei de dikke man tijdens een tweede of derde bezoek tegen hem “Als je weet wie ik ben, dan hou je wel rekening met me”. [slachtoffer] moest maar navraag doen naar “Betonfabriek Arens of [medeverdachte 4] uit Leeuwen”. Ter zitting van het hof herkent (desgevraagd) [slachtoffer] de aanwezige [medeverdachte 4] als de eerder door hem beschreven dikke man. De dikke man vroeg naar spullen van [medeverdachte 5] . De dikke man wilde alle papieren hebben van de bedrijven van [medeverdachte 5] in Hongarije. De echtgenote van [slachtoffer] , [echtgenote] , verklaart dat er mannen op het terrein zijn geweest. Zij heeft het kenteken van de auto van de dikke man genoteerd: [kenteken] . Dit kenteken staat op naam van [medeverdachte 4] .
Volgens haar is de dikke man minstens drie maal langs geweest om met haar man te praten, al dan niet in gezelschap van twee jongere mannen waarvan een ‘donker type’ en een ‘blankere jongen’ die aan komen rijden in een zwarte BMW. [zoon] bevestigt de bezoeken van ‘de dikke man en twee personen’ die hij bij het kantoor ziet.
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij op zijn zaakadres in Beneden-Leeuwen bezoek kreeg van meerdere mannen die verklaren dat zij geld tegoed hebben van [slachtoffer] of voor [medeverdachte 5] . Uit de omschrijving
die de mannen gaven kon [medeverdachte 4] opmaken dat het ging om [medeverdachte 5] uit Druten en [slachtoffer] .
Het hof acht bewezen dat [medeverdachte 4] - mede gelet op zijn (hierna te bespreken) betrokkenheid bij het opnemen van geld in Hongarije en het door hem opmaken van valse facturen aan [BV] en gezien
zijn bovengenoemde verklaring, alsmede de verklaringen van [slachtoffer] en van de echtgenote van [slachtoffer] , de bevindingen met betrekking tot het kenteken en het feit dat [medeverdachte 4] in maart 2010,
49 jaar oud is - de dikke man met de Mercedes was die [slachtoffer] heeft bezocht voor de bankgegevens van [medeverdachte 5] .
Betrokkenheid [verdachte]
[slachtoffer] verklaart in zijn verhoor van 17 november 2010 (V2002.02) dat hij de dikke man (het hof begrijpt verder voor de dikke man, [medeverdachte 4] ) in het eerste bezoek heeft afgepoeierd en heeft gezegd,
dat hij niets van [medeverdachte 5] had. De volgende dag kwam de dikke man ( [medeverdachte 4] ) volgens [slachtoffer]
’s morgens weer terug tijdens welk bezoek [slachtoffer] bleef herhalen dat hij nergens vanaf wist.
De dikke man ( [medeverdachte 4] ) ging weer weg en kwam een paar uur later terug met twee andere mannen. Een getinte man, vermoedelijk Marokkaan, van rond de 25 tot 30 jaar oud die als bestuurder optrad van een zwarte BMW. In de BMW zat ook nog een Nederlandse knaap van dezelfde leeftijd.
[slachtoffer] herkent bij een latere fotoconfrontatie [verdachte] als de getinte, vermoedelijk Marokkaanse man. Deze herkenning is weliswaar wat aarzelend maar wordt ondersteund door andere gegevens uit het dossier. De zoon van [slachtoffer] , [slachtoffer] , heeft het kenteken genoteerd van de bezoekende BMW. Dit kenteken, [kenteken] , staat op naam van de zus van [verdachte] en [verdachte] mag er in rijden en wordt er regelmatig in aangetroffen. Zo wordt de auto met daarin [verdachte] kort voor een bezoek van de mannen aan [slachtoffer] op 7 april 2010 staande gehouden en geverbaliseerd op de A12 bij Renswoude, en daarmee op de route tussen Bunschoten en Nijkerk (de woonplaats van [verdachte] ) en Heerewaarden (de woonplaats en het bedrijfsadres van [slachtoffer] ). Hij zit dan samen met [medeverdachte 2] in deze BMW.
Zoals eerder vermeld heeft [medeverdachte 4] verklaard dat hij op zijn zaakadres in Beneden-Leeuwen bezoek kreeg van meerdere mannen die hem vertelden dat zij geld tegoed hebben van ene [medeverdachte 5] van Druten. Over een bij de doorzoeking bij [medeverdachte 4] aangetroffen notitie met telefoonnummer [telefoonnummer] en kenteken [kenteken] verklaart [medeverdachte 4] dat hij dit kenteken heeft genoteerd op het moment dat de mannen bij hem aan de deur geweest zijn. Het kenteken is het kenteken van de BMW in gebruik bij [verdachte] . Op het papiertje staat tevens het telefoonnummer [telefoonnummer] waarvan [medeverdachte 4] bij de FIOD verklaart dat hij dit nummer niet zelf heeft opgeschreven, maar een van de bezoekers.
Het hof wijst in dit verband ook nog op twee bij [verdachte] aangetroffen notities met de adresgegevens van [medeverdachte 4] . Een ander telefoonnummer [telefoonnummer] dat aan [verdachte] kan worden toegeschreven heeft op 3 november 2010 telefonisch contact gehad met [bedrijf 3] , het bedrijf van [slachtoffer] .
Op grond van het voorgaande acht het hof bewezen dat [verdachte] - mede gelet op (hierna te bespreken) de betrokkenheid van [verdachte] bij de contacten met [betrokkene 1] en [betrokkene 3] (in samenwerking met anderen) - de getinte man tussen de 25 en 30 jaar oud was die samen met [medeverdachte 4] [slachtoffer] heeft bezocht ten einde de gegevens van de Hongaarse bankrekeningen te verkrijgen.
Betrokkenheid [medeverdachte 2]
wordt door [slachtoffer] bij een foto-herkenning aangewezen als één van de twee mannen
die de Nederlandse man zou kunnen zijn die samen met de Marokkaanse man in de zwarte BMW bij het bedrijf verschijnt, maar zoals de raadsman terecht naar voren brengt geschiedt het uiteindelijke aanwijzen met zeer grote aarzeling. Het hof acht de herkenning dan ook niet bruikbaar voor het bewijs. Naast deze ’herkenning’ bevat het dossier ook overigens onvoldoende bewijs dat [medeverdachte 2] bij de bezoeken aan [slachtoffer] betrokken is.
Betrokkenheid [medeverdachte 3]
Het hof acht niet bewezen dat [medeverdachte 3] één van de mannen is geweest die langs is geweest bij [slachtoffer] . Het dossier bevat daarvoor onvoldoende bewijs.
Het dossier bevat echter wel aanwijzingen, onder meer sms-berichten tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] , dat [medeverdachte 3] op andere wijze betrokken is bij het witwassen van de Hongaarse geldbedragen.
Het hof zal hier later op terugkomen.
Rollen [medeverdachte 4] en [verdachte] bij bezoeken [slachtoffer]
Na het eerste bezoek van (alleen) de dikke man heeft [slachtoffer] direct naar de papieren van [medeverdachte 5] (die is aangehouden en in beperkingen verblijft) gezocht en heeft hij die gevonden. [slachtoffer] heeft verklaard dat de dikke man, tijdens het daarop volgende bezoek waar ook de getinte man bij aanwezig was, vertelde dat ze echt de papieren van [medeverdachte 5] wilden hebben. [slachtoffer] geeft daarop de map
met papieren van [medeverdachte 5] aan de getinte (Marokkaanse) man. De inhoud werd direct door hen samen beoordeeld. De papieren werden bij [slachtoffer] op kantoor doorgenomen. Er werd een selectie gemaakt wat oprichtingstukken en wat bankdocumenten waren. Alle interesse ging uit naar de bankpapieren. [slachtoffer] zag dat in de map van [medeverdachte 5] de noodzakelijke bankpapieren zaten om te kunnen internet bankieren. De mannen waren tevreden met deze papieren en vertrokken.
Vlak daarna kreeg [slachtoffer] weer bezoek. De dikke vent met Mercedes Benz en de getinte (Marokkaanse) knaap (hof: [medeverdachte 4] en [verdachte] ) met een Nederlandse vent in de BMW kwamen terug om verhaal te halen. Volgens hen hadden ze niet alles gekregen. Ze wilden bankpassen hebben van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] om daarmee te kunnen pinnen en internetbankieren.
[slachtoffer] vertelde hen, dat ze de bankpassen niet nodig hadden voor internetbankieren en legde uit,
dat ze voor internetbankieren de telefoon nodig hadden met het 06-nummer, dat [medeverdachte 5] moet hebben opgegeven bij de opening van de [bank 4] -bankrekeningen. Een wijziging van dit telefoonnummer bij
de Hongaarse bank kan alleen door persoonlijk daar te verschijnen. [slachtoffer] wist, dat het om het
06-nummer ging waarop hij [medeverdachte 5] normaliter ook belde. Met dit verhaal namen de mannen genoegen en gingen weer weg. Hij hoorde, vermoedelijk van de dikke vent, dat het 06-nummer waarvan [medeverdachte 5] gebruik maakte geregeld was door [betrokkene 9] uit Druten. Die dikke vent is ook alleen nog een keer terug geweest. Hij kwam om te vertellen dat die andere gasten er nog steeds druk mee bezig waren.
De getinte (Marokkaanse) knaap in de zwarte BMW (het hof begrijpt [verdachte] ) kwam met die Nederlander een paar dagen op rij terug. Ze wilden meer uitleg over de wijze waarop internet bankieren in zijn werk ging. [slachtoffer] heeft ze duidelijk gemaakt, dat zonder het 06-nummer van [medeverdachte 5] niets kon worden overgemaakt. Op het moment dat de mannen de beschikking over het 06-nummer van [medeverdachte 5] hadden heeft [slachtoffer] , ter controle of ze het goede nummer hadden, vanuit zijn kantoor
dit 06-nummer van [medeverdachte 5] gebeld. De mannen zijn later teruggekomen. Ze wilden op kantoor direct overboekingen gaan doen. [slachtoffer] verklaarde dat hij heeft geweigerd op zijn kantoor de overboekingen
te gaan doen. Hij heeft wel een keer laten zien hoe dit moet op zijn eigen privé-rekening bij de [bank 4] .
Op een gegeven moment kwam - aldus [slachtoffer] - die dikke met die Mercedes weer langs op het kantoor. Hij kwam aan [slachtoffer] vragen hoe dat in Hongarije zat met die [advocaat] . Hij vroeg het telefoonnummer
van [advocaat] . In de map van [medeverdachte 5] , die [slachtoffer] aan die gasten had gegeven, zat onder andere een visitekaartje van advocaat [advocaat] in Hongarije. Daarop stonden alle gegevens van [advocaat] .
Ze beschikten ook over een factuur of briefhoofd van [advocaat] . Daar zullen ook rekeninggegevens op gestaan hebben. Die dikke man wilde met [advocaat] contact opnemen en zei dat hij, indien nodig naar Hongarije zou gaan.
Het hof acht op grond van bovengenoemde verklaringen van [slachtoffer] en de overige genoemde bewijsmiddelen, alsmede het volgens de gegevens van de [bank 4] daadwerkelijk overmaken van
de Hongaarse geldbedragen bewezen dat [medeverdachte 4] en [verdachte] zich schuldig hebben gemaakt aan het witwassen van de Hongaarse gelden.
Verweren
[verdachte] ontkent niet alleen bij [slachtoffer] te zijn geweest, hij ontkent ook bij [medeverdachte 4] te zijn geweest. Echter, bij de doorzoeking in de woning van [verdachte] worden twee geschreven notities aangetroffen met de adresgegevens van [medeverdachte 4] . De daarvoor door [verdachte] eerst bij de rechtbank gegeven verklaring (dat hij het in zijn brievenbus zou hebben aangetroffen en ze op tafel heeft gegooid waarna ze bij de latere doorzoeking zijn aangetroffen) acht het hof ongeloofwaardig.
[medeverdachte 4] verklaart bij de rechtbank als getuige in de strafzaak tegen [verdachte] , op vragen van de raadsman, dat een van de bezoekers die ’s-avonds bij hem aan de deur kwamen ‘een Marokkaanse jongen’ was die geld tegoed had van [slachtoffer] . Het telefoonnummer is opgeschreven door de Marokkaanse jongen, [medeverdachte 4] gaat er van uit dat dit zijn nummer is. De daarop volgende zaterdag is [medeverdachte 4] met de auto naar [slachtoffer] gereden, gevolgd door dezelfde auto. Deze auto had dezelfde chauffeur (het hof begrijpt, ‘de Marokkaan’), de andere inzittenden kon hij niet zien vanwege de getinte ramen.
Het hof vindt hierin bevestiging van de omstandigheid dat, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en de herkenning van [verdachte] door [slachtoffer] , dit nummer aan [verdachte] kan worden toegeschreven. De enkele omstandigheid dat de zuster van [verdachte] zegt dit nummer niet te (her)kennen, maakt dit niet anders. Met dit telefoonnummer wordt ook meermalen gepoogd contact te maken met de mobiele telefoon van (hierna te bespreken) [medeverdachte 3] .
Een ander telefoonnummer [telefoonnummer] dat aan [verdachte] kan worden toegeschreven heeft op
3 november 2010 telefonisch contact gehad met het bedrijf van [slachtoffer] . De daarvoor door [verdachte] bij de rechtbank gegeven verklaring dat hij dit nummer niet meer gebruikte (en dat hij dit nummer bij de huur - door [verdachte] ten behoeve van een derde - van een Mercedes heeft opgegeven en het mobieltje vervolgens heeft achtergelaten in het dashboardkastje opdat de eigenaar contact kon opnemen met de huurder) acht het hof volstrekt ongeloofwaardig.
De stelling dat bij de fotoconfrontatie de overige personen niet of onvoldoende op [verdachte] zouden lijken (bijlage 1 bij de pleitnota van de raadsman van [verdachte] ), kan het hof niet volgen. De raadsman heeft zijn (blote) stelling dat de meeste van de andere personen er verwaarloosd uitzien (dan wel, te sterk afwijken van het uiterlijk van [verdachte] ) niet nader onderbouwd (al dan niet met een verklaring van een deskundige). Het hof is dan ook van oordeel dat de gebruikte foto’s van de overige personen voldoen aan de daartoe te stellen eisen.
De enkele omstandigheid dat [slachtoffer] ter zitting van het hof, desgevraagd, verklaarde [verdachte] niet te herkennen leidt (gelet op het tijdsverloop tussen de gesprekken in 2010 en de desbetreffende zitting van het hof in 2016) niet tot een ander oordeel.
Door de verdediging is (nog) aangevoerd dat het aantreffen van [verdachte] (met [medeverdachte 2] ) in de zwarte BMW op 40 kilometer van [slachtoffer] , ongeveer een uur voordat deze BMW op het erf van [slachtoffer] verschijnt, op zichzelf geen sluitend bewijs is voor een dergelijk bezoek van [verdachte] aan [slachtoffer] . De verdediging miskent hiermee echter dat dit gegeven niet op zichzelf staat en dat dit onderdeel van het verweer reeds daarom wordt verworpen.
Betrouwbaarheid verklaring [slachtoffer]
Dat de rol van [slachtoffer] mogelijk vragen oproept, zoals de verdediging naar voren brengt, is naar het oordeel van het hof niet geheel zonder grond, maar ook ten aanzien van [verdachte] valt niet in te zien (zonder nadere toelichting, welke ontbreekt) dat reeds daarom de door [slachtoffer] afgelegde verklaringen over de rol van de anderen terzijde zouden moeten worden geschoven. De enkele omstandigheid
dat [slachtoffer] (al dan niet intensief) met [medeverdachte 5] heeft samengewerkt en in dat kader in Hongarije is geweest maakt (ook of zelfs als hij betrokken is geweest bij het openen van bankrekeningen aldaar) dat oordeel niet anders. De rol van [verdachte] wordt daardoor immers niet anders. Hetzelfde geldt voor het accepteren van een vergoeding door [slachtoffer] voor zijn hulp aan de mannen, en het beroep op enig moment op zijn (hem vanzelfsprekend toekomende) zwijgrecht (en zijn gezinsleden op hun verschoningsrecht) op een moment dat hij nog verdachte is.
Voorts wordt nog overwogen dat door het bestrijden/ontrafelen van elk onderdeel van het bewijs - zoals te onderkennen valt in het de door de verdediging gevoerde verweer/pleidooi - de verdediging er ten onrechte aan voorbij gaat dat misschien weliswaar elk onderdeel op zich mogelijk het bewijs niet kan dragen, maar dit niet (meer) opgaat als alle feiten en omstandigheden tezamen worden bezien. Dit laatste draagt immers niet alleen bij aan de overtuiging maar ook aan de bewijskracht van die onderdelen.

Vrijspraak afpersing [slachtoffer]

Aan [medeverdachte 4] en [verdachte] is tenlastegelegd dat zij tezamen en in vereniging [slachtoffer] hebben afgeperst. Dit is ook aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] tenlastegelegd, maar het hof acht niet bewezen dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] aanwezig waren bij de bezoeken aan [slachtoffer] , zodat reeds daarom persoonlijke betrokkenheid van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] bij de tenlastegelegde afpersing niet kan worden bewezen.
Het hof overweegt ten aanzien van afpersing, al dan niet binnen de criminele organisatie, als volgt. Het hof acht zoals hiervoor vermeld bewezen dat een groep personen - waaronder [medeverdachte 4] en [verdachte] - bezoeken heeft gebracht aan [slachtoffer] en dat het de bezoekers daarbij te doen was om de administratieve (bank)gegevens en pinpassen van de rekeningen van de Hongaarse bedrijven [bedrijf 2] en [bedrijf 1] van [medeverdachte 5] .
Het hof stelt allereerst vast dat - zoals blijkt uit het dossier - nadat gelden van voornoemde Hongaarse rekeningen, met hulp van [slachtoffer] , waren overgemaakt naar andere rekeningen, ook € 100.000,- van de rekening van [bedrijf 1] is overgemaakt naar een door [slachtoffer] aangegeven rekening in België, waarover [slachtoffer] kon beschikken. Deze betaling is in het licht van de tenlastegelegde afpersing opmerkelijk. Uitgaande van de verklaring van [slachtoffer] zou het er immers voor moeten worden gehouden dat van hem eerst op dreigende wijze bankgegevens zouden zijn afgeperst, maar dat daarna de daders van die afpersing hem een dergelijk groot bedrag zouden hebben geschonken.
Het hof stelt vervolgens vast dat de kern van de ten laste gelegde afpersing van [slachtoffer] wordt gevormd door de stelling van [slachtoffer] dat de bezoekers hem hebben bedreigd met geweld. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat als bewijs voor die kern in het dossier in feite slechts de verklaringen van [slachtoffer] aanwezig zijn. De overige inhoud van het dossier kan slechts in te ondergeschikte, te indirecte zin bijdragen aan het bewijs van de geweldscomponent. Overwogen wordt dan ook dat sprake is van onvoldoende bewijs voor geweld en daarmee afpersing. Het hof acht de tenlastegelegde afpersing dan ook niet bewezen.

Contante opnamen [betrokkene 1]

Nadat bij [slachtoffer] - mede door de inzet van [verdachte] - de benodigde gegevens zijn verkregen wordt op 19 april 2010 van de bankrekening van [bedrijf 2] een bedrag van € 1.950.000,- overgemaakt naar de rekening van [betrokkene 1] , woonachtig in Viersen, Duitsland.
verklaart dat hij op verzoek van [betrokkene 10] en tegen een vergoeding, akkoord is gegaan met het op zijn rekening laten storten van een omvangrijk bedrag dat hij vervolgens contant moest opnemen
en afdragen. [betrokkene 1] herkent [verdachte] als een van de personen die bij hem het geld kwamen ophalen. Hij omschrijft hem als ‘de Marokkaan’ die vijf keer bij hem is geweest. Voorafgaand aan en volgend op de storting is er (van 17 april 2010 t/m 19 mei 2010) met een telefoon die aan [verdachte] kan worden toegeschreven (AH1090, p. 311568), veelvuldig telefonisch contact met [betrokkene 1] en met [betrokkene 10] . Het mobiele toestel wordt daarbij gepeild in de directe omgeving van het woonadres van [verdachte] in Nijkerk en heeft ook contact met [betrokkene 11] . Met dit mobiele telefoonnummer wordt ook telefonisch contact gelegd met [betrokkene 1] ten tijde van bezoeken aan [betrokkene 1] waarbij zendmasten nabij Viersen (Duitsland), de woonplaats van [betrokkene 1] , worden aangestraald. Het hof is van oordeel dat het aanstralen van een aan [verdachte] toegeschreven telefoon met de zendmasten in Viersen, gecombineerd met de vastgestelde rol van [verdachte] bij de bezoeken aan [slachtoffer] , een krachtige ondersteuning vormt van de herkenning door [betrokkene 1] .
Op grond van het voorgaande acht het hof bewezen dat [verdachte] betrokken is geweest bij het doorsluizen (en daarmee witwassen) van de (door [medeverdachte 1] ) door oplichting verkregen gelden van de bankrekening van [bedrijf 2] naar de bankrekening van [betrokkene 1] en het vervolgens contant opnemen van deze gelden. Dat [verdachte] wist dat het ging om van misdrijf afkomstig geld volgt niet alleen reeds uit zijn optreden bij [slachtoffer] , maar ook uit ophalen van zulke grote contante geldbedragen.
Het hof is van oordeel dat de fotoherkenning door [betrokkene 1] kan worden gebruikt als bewijs voor de bezoeken van [verdachte] aan [betrokkene 1] . [betrokkene 1] wijst zonder aarzelen foto 17 (van [verdachte] ) aan als zijn bezoeker. Het hof acht daarbij niet van belang dat [betrokkene 1] , bij een anderhalf jaar later verhoor bij de rechter-commissaris, [verdachte] niet meer herkent, en hij zegt ‘Die Augen passen nicht’. Gelet op
het tijdsverloop en de, uit het proces-verbaal van de rechter-commissaris, op dat moment blijkende verslechterde gezondheidstoestand van [betrokkene 1] doet dit niet af aan de eerdere duidelijke herkenning bij de politie; een herkenning die vrij kort plaatsvond na de vier à vijf bezoeken, waarbij het eerste bezoek in de woning van [betrokkene 1] was en twintig minuten heeft geduurd. Voorts is het hof van oordeel dat de gebruikte foto’s van de overige personen voldoen aan de daartoe te stellen eisen - ook als moet worden aangenomen - dat slechts één andere persoon van specifiek Noord-Afrikaanse afkomst is. Dit vindt bevestiging in de opmerking van [betrokkene 1] dat de anderen ‘op hem leken’, hetgeen er juist op duidt dat
de foto’s niet zodanig zijn geselecteerd dat alleen de foto van [verdachte] voldeed aan het door [betrokkene 1] omschreven signalement. Het hof merkt daarbij ten overvloede op dat - op basis van het aanwezige technische bewijs en het door [betrokkene 1] opgegeven signalement - ook een enkelvoudige fotoconfrontatie
- voor het hof zou hebben volstaan om tot een bewezenverklaring te komen.
De raadsman heeft eerder verzocht [betrokkene 1] (vanwege diens verklaring bij de rechter-commissaris) als getuige te horen. Het hof heeft dit verzoek afgewezen. De raadsman heeft bij pleidooi het hof in
overweginggegeven, als het daartoe aanleiding ziet, [betrokkene 1] alsnog als getuige te horen. Nu het hof - zoals hiervóór overwogen - uitgaat van de eerste verklaring van (en herkenning door) [betrokkene 1] en van oordeel is dat de latere aarzeling bij de rechter-commissaris daaraan niet af doet, passeert het hof deze suggestie van de raadsman.

Witwassen via rekening [betrokkene 3]

[verdachte] en [medeverdachte 2] worden eveneens verdacht van het witwassen van een geldbedrag van in totaal (ongeveer) € 8.990.280,- afkomstig uit oplichting van de [bank 1] (aangifte 4).
Uit de bewijsmiddelen blijkt - samengevat - het navolgende.
(Ene) [medeverdachte 7] wordt benaderd door ene [betrokkene 12] uit Eindhoven. Deze [betrokkene 12] vraagt [medeverdachte 7]
of hij een bankpas met pincode kan regelen. [medeverdachte 7] begrijpt van deze [betrokkene 12] dat er zwart geld
van criminele activiteiten op die rekening zou worden gezet om wit te wassen. [medeverdachte 7] benadert vervolgens [betrokkene 2] en die opent tegen betaling en op verzoek van [medeverdachte 7] een effecten- en obligatierekening bij de [bank 1] en ondertekent daarvoor documenten, waarna [betrokkene 2] op
12 september 2010 en 10 oktober 2010 geld - dat hij van [medeverdachte 7] heeft gekregen - stort op voornoemde rekening. [medeverdachte 7] benadert ook [betrokkene 13] om tegen betaling zijn pincode en bankpas aan hem te verstrekken. Deze [betrokkene 13] wist dat er geld op die rekening zou komen en hij heeft op verzoek van [medeverdachte 7] een aanvraag om te beleggen ingediend.
Op 15 oktober 2010 wordt er middels internetbankieren via de rekening van [betrokkene 2] een optiepositie AEX ingenomen, opgebouwd uit verschillende gecombineerde optietransacties, waarvan de financiële afrekening op 16 oktober 2010 plaatsvindt. Door deze transactie staat er gedurende een korte periode een bedrag van € 8.990.280,- op de rekening van [betrokkene 2] . Getracht wordt (zonder resultaat) dit bedrag via de rekening van [betrokkene 13] door te boeken op de Hongaarse [bank 4] -bankrekening van [betrokkene 3] .
Deze poging tot overboeken alsmede het daaraan voorafgaande plaatsen van de order vindt plaats op
15 en 16 oktober 2010 vanaf een IP-adres gerelateerd aan bungalowpark De Eemhof. Hierbij valt op dat in de vroege ochtend van 16 oktober 2010 het bij [medeverdachte 1] in gebruik zijnde telefoonnummer [telefoonnummer] , gebruik makend van zendmastlocatie aan de Slingerweg te Zeewolde, gelegen op voornoemd bungalowpark, (pogingen tot) telefonisch of sms-contact maakt met nummer [telefoonnummer] (het door [verdachte] bij het huren van een zwarte Mercedes, type C220 CDI opgegeven telefoonnummer).
Voornoemde [betrokkene 3] stuurt op 15 oktober 2010 aan [betrokkene 14] een sms-je met zijn iban en de swift, hij was (daartoe) eerder benaderd door [betrokkene 14] , die (eerder) zelf (weer) benaderd was door personen die een Hongaarse bankrekening wilden hebben, omdat op zo’n rekening makkelijker een groot bedrag kon worden gestort zonder daar meteen vragen over te krijgen. [betrokkene 14] heeft verklaard
de desbetreffende personen drie keer te hebben gezien, bij de eerste ontmoeting was zijn broer
[betrokkene 15] erbij. De tweede keer was, aldus [betrokkene 14] , alleen met de buitenlandse jongen en
bij de derde ontmoeting heeft hij de gegevens doorgegeven aan een Hollandse jongen,
die deze gegevens heeft opgeschreven. Ze hadden, zegt [betrokkene 14] , een dikke zwarte Mercedes.
[betrokkene 14] herkent bij een fotoconfrontatie [medeverdachte 2] voor 100%. [betrokkene 15] verklaart dat er mensen waren die over veel geld konden beschikken en die geld op een buitenlandse rekening wilden overmaken. Hij ging vervolgens samen met zijn broer naar de zaak van [betrokkene 16] , waar toen twee jongens waren. [betrokkene 15] herkent [verdachte] en [medeverdachte 2] voor 100% van de foto’s.
Het hof acht op grond van het vorenstaande in samenhang bezien - op de wijze als hierna aangegeven -wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 2] en [verdachte] zich schuldig hebben gemaakt aan een poging witwassen van een geldbedrag.
De verdediging van [verdachte] heeft - naar de kern - betoogd dat om tot een bewezenverklaring te komen eigenlijk alles moet worden opgehangen aan de herkenning van [betrokkene 15] , aan welke herkenning een beperkte bewijswaarde moet worden toegekend, omdat het gaat om een enkelvoudige fotoconfrontatie van bijna een jaar later door iemand die de persoon waar het om gaat slechts een keer heeft gezien. Anders dan door de verdediging wordt betoogd is er geen sprake van dat, om tot een veroordeling te kunnen komen eigenlijk alles moet worden opgehangen aan de verklaring van [betrokkene 15] . De verdediging gaat er (dan) immers aan voorbij dat die verklaring is ingebed in de hiervoor aangegeven omstandigheden die maken dat die herkenning niet op zichzelf staat, in welk verband de frequente sms-contacten tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] op 15 en 16 oktober 2010 veelzeggend zijn, alsook de omstandigheid dat [medeverdachte 2] door [betrokkene 14] voor 100% herkent, waarbij [medeverdachte 2] (natuurlijk niet) zomaar in beeld komt. Hij is (immers) de zoon van [medeverdachte 1] die dit alles heeft bedacht en die op 16 oktober 2010 tracht € 650.000 via de rekening van [betrokkene 2] over te boeken op de Hongaarse rekening van [betrokkene 3] . Voorts voert de verdediging aan dat er door [verdachte] geen handelingen zijn verricht die zouden kunnen worden aangemerkt als een begin van een uitvoering en dus geen sprake kan zijn van een poging, alsook dat er sprake is van een absoluut ondeugdelijke poging omdat door het mislukken van de oplichting er geen crimineel geld was dat kon worden witgewassen.
Naar aanleiding van dit laatste wordt overwogen dat van een mislukte oplichting geen sprake is,
het geld was immers reeds door de handelingen van [medeverdachte 1] via de rekening van [betrokkene 2] overgeboekt naar de rekening van [betrokkene 13] , waardoor reeds van een voltooide oplichting sprake was. Dat er geen sprake is van een begin van uitvoering is eveneens onjuist, gelet op hetgeen hiervoor met betrekking tot de feiten naar voren is gebracht. Dat niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] kennis droeg van de hoogte van het bedrag wordt door het hof onderkend in welk verband wordt verwezen naar de hierna opgenomen bewezenverklaring.
Voorts wordt nog overwogen dat uit de verklaringen van [betrokkene 14 en 15] (te weten, kort samengevat, dat de personen door wie zij werden benaderd een Hongaarse bankrekening wilden hebben, omdat op zo’n rekening makkelijker een groot bedrag kon worden gestort zonder daar meteen vragen over te krijgen) volgt dat [verdachte] en [medeverdachte 2] wisten dat het ging om uit misdrijf afkomstig geld. Dit klemt temeer indien hierbij in aanmerking wordt genomen dat [verdachte] ook eerder in beeld is, te weten bij het verkrijgen van de bankgegevens bij [slachtoffer] en het ophalen van grote sommen contant geld bij [betrokkene 1] welk handelen zijn wetenschap en opzet kleurt.

Criminele organisatie

Zoals hiervóór beschreven heeft [medeverdachte 1] in een periode van ongeveer 18 maanden twee keer de [bank 2] en vier keer de [bank 1] - bank opgelicht voor grote bedragen. Vanaf november 2009 gebruikt hij daarbij zonder daartoe gemachtigd/bevoegd te zijn beleggingsrekeningen van derden. Bij
het vervolgens doorboeken (en daarmee witwassen) van de aldus verkregen bedragen heeft hij anderen ingeschakeld.
Bij de oplichting van de [bank 1] rond 19 maart 2010, maakt [medeverdachte 1] vanaf de rekening
van [betrokkene 6] ruim € 5,6 miljoen over naar de Hongaarse bankrekeningen van twee Hongaarse vennootschappen. [medeverdachte 5] , de directeur van die vennootschappen kan over de saldi op die rekeningen beschikken, maar is daar (fysiek) niet meer toe in staat als hij onverwacht op 22 maart 2010 wordt aangehouden en in beperkingen wordt gehouden.
[verdachte] gaat samen met - onder meer - [medeverdachte 4] op bezoek bij [slachtoffer] . [medeverdachte 5] had bij [slachtoffer] stukken (laten) liggen die nodig waren om te beschikken over de saldi op genoemde Hongaarse rekeningen.
Nadat met hulp van [slachtoffer] diverse overboekingen hebben plaatsgevonden, gaan [medeverdachte 4] en
[medeverdachte 3] samen met [betrokkene 17] naar Hongarije om een deel van het geld (€ 850.000,-) contant op te nemen. Het betreft geld dat van een van voornoemde Hongaarse vennootschappen (via een Duitse zakenrekening van [BV] ) was terechtgekomen op een door [betrokkene 17] kort voordien bij
de [bank 4] in Boedapest geopende bankrekening. [betrokkene 17] verklaart daarover dat hij eind maart
-begin april 2010 was benaderd door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] om een bankrekening te openen in Hongarije, dat het zou gaan om uit de lucht gegrepen geld waardoor [betrokkene 17] begreep dat het geen zuivere koffie zou zijn.
Bij het contant maken van een ander deel van het geld dat door [medeverdachte 1] is overgemaakt op de Hongaarse bankrekeningen, komt [verdachte] andermaal in beeld. Nadat bij [slachtoffer] de benodigde gegevens zijn verkregen wordt op 19 april 2010 van een van de bankrekeningen € 1.950.000,- overgemaakt naar een Duitse bankrekening van [betrokkene 1] . Deze [betrokkene 1] verklaart dat hij tegen een vergoeding, akkoord is gegaan met het op zijn rekening laten storten van een omvangrijk bedrag
dat hij vervolgens contant moest opnemen en afdragen.
[medeverdachte 2] is al eerder in beeld, en wel bij het witwassen van door oplichting verkregen geld in november 2009. Die oplichting was gepleegd door [medeverdachte 1] en het witwassen gebeurt doordat
met voornoemd geld goudstaven worden gekocht en later worden opgehaald door onder andere
[medeverdachte 2] .
[medeverdachte 2] is ook in beeld, samen met [verdachte] , bij het regelen van een bankrekening op naam van [betrokkene 3] . Deze bankrekening had gebruikt moeten worden voor het doorboeken (en daarmee witwassen) van geld dat was verkregen door oplichting van [bank 1] rond 15 oktober 2010. De poging blijft uiteindelijk zonder resultaat, maar [medeverdachte 2] en [verdachte] regelen wel de benodigde bankrekening. [medeverdachte 4] is betrokken bij het witwassen van gelden via het bedrijf van [BV] .
Voor het bewijs van de hiervoor genoemde feiten wordt verwezen naar hetgeen met betrekking tot
die feiten reeds eerder in dit arrest is overwogen, alsmede naar de bewijsmiddelen aan dit arrest gehecht.
Het hof is gezien het vorenstaande van oordeel dat ten aanzien van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bewezen kan worden dat zij van november 2009 tot en met oktober 2010 deel hebben genomen aan een criminele organisatie op de wijze als hierna bewezen zal worden verklaard.
[verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] zijn deel gaan uitmaken van de criminele organisatie vanaf de oplichting van de [bank 1] in maart 2010. [medeverdachte 5] komt vlak na het overmaken van het geld onvrijwillig vast te zitten, maar [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] blijven handelingen verrichten om
het uit misdrijf verkregen geld wit te wassen.
Overwogen wordt in dit verband dat op grond van de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden vaststaat dat sprake is van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband tussen twee of meer personen waarbij [medeverdachte 1] banken oplichtte en vervolgens de overige personen al dan niet gezamenlijk met [medeverdachte 1] witwasactiviteiten ontplooiden. Het uiteindelijke doel van hen allen was te kunnen beschikken over uit misdrijf verkregen gelden en daar voordeel mee te behalen, waarbij ieder een (eigen) rol had in het geheel, in de organisatie.

Vrijspraak gewoontewitwassen

Het hof is van oordeel dat de aard en omvang (duur) van de bewezenverklaarde witwashandelingen niet zodanig zijn dat gesproken kan worden van gewoontewitwassen.
Het hof zal de verdachte hiervan vrijspreken.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 3 en 4 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
in de periode van 1 maart 2010 tot en met 23 mei 2011 te Bunschoten-Spakenburg en
Heerewaarden en Amersfoort en Altforst en Hoenderloo en Putten en Zeewolde en
elders in Nederland en Duitsland, heeft deelgenomen aan een organisatie,
onder meer bestaande uit de navolgende mededaders:
- [medeverdachte 1] en
- [medeverdachte 2] en
- [medeverdachte 3] en
- [medeverdachte 4] en
andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
— het oplichten van rechtspersonen en
— het witwassen van geldbedrag(en) uit misdrijf afkomstig;
3.
in de periode van 19 maart 2010 tot en met 23 mei 2011, te Bunschoten-Spakenburg en elders
in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, zich schuldig heeft gemaakt aan
witwassen, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders van
- een geldbedrag van in totaal € 5.279.000,00 (aangifte 1), bestaande uit een deel van € 2.849.000,00 ( [bedrijf 1] ) en een deel van € 2.430.000,00 ( [bedrijf 2] ) en
- een geldbedrag van in totaal (ongeveer) EURO 1.560.000.00 (aangifte 1, [betrokkene 1] ),
de werkelijke aard en herkomst verborgen en verhuld en voornoemd geldbedrag verworven,
voorhanden gehad en gedeeltelijk) overgedragen en omgezet, terwijl hij en zijn mededaders,
wisten dat bovenomschreven geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig
misdrijf;
4 primair:
hij omstreeks de periode van 1 september 2010 tot en met 16 oktober 2010 tezamen en in vereniging met anderen, te Bunschoten-Spakenburg, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om van enig geldbedrag, de herkomst te verhullen, althans te verbergen en/of te verhullen terwijl hij en zijn mededaders, wisten dat bovenomschreven geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf, immers heeft hij en een medeverdachte een of meer personen benaderd om een bankrekening op naam van een ander dan verdachte of zijn mededaders bij een bank in Hongarije ter beschikking te krijgen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Hetgeen onder 1, 3 en 4 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 3 en 4 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
Het onder 4 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van poging tot witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 3 en 4 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 1, 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen en poging tot witwassen, en aan deelname aan een criminele organisatie. De criminele organisatie lichtte banken via valse optieposities voor miljoenen op, sluisde deze bedragen weg (deels via buitenlandse bankrekeningen) en nam deze vervolgens contant op. Het gaat om ernstige feiten. Daarnaast weegt zwaar dat deze feiten gedurende een langere periode zijn gepleegd. Door het witwassen verkrijgen vervolgens criminele opbrengsten een schijnbaar legale herkomst, wat de integriteit van het financiële verkeer ondermijnt. Bovendien stelt het criminelen in staat van de winst van hun misdrijven daadwerkelijk te genieten. Als reactie op deze feiten kan niet met een andere strafmodaliteit dan een gevangenisstraf worden volstaan.
Dankzij het ingrijpen van de banken is voorkomen dat de criminele organisatie het grootste gedeelte van de vele buitgemaakte miljoenen fysiek in handen kon krijgen en daarmee het witwasproces kon voltooien. ‘Slechts’ een bedrag van ruim drie miljoen [1] kon niet meer worden achterhaald. Daarmee is de schade, hoewel in potentie zeer groot en anders dan de deelnemers aan de criminele organisatie voor ogen stond, in belangrijke mate beperkt gebleven.
Binnen deze criminele organisatie heeft de verdachte een sturende rol gespeeld die verder gaat dan het handelen van de meeste andere deelnemers. Deze rol komt terug bij zowel het optreden bij [slachtoffer] (samen met [medeverdachte 4] , het verkrijgen van gegevens om over de Hongaarse banktegoeden te beschikken) als bij het witwassen (het instrueren van [betrokkene 1] voor het opnemen van aanzienlijke bedragen en vervolgens in ontvangst nemen daarvan) en bij de poging tot witwassen (het regelen van een bankrekening bij [betrokkene 3] ).
Uit de verschillende verklaringen komt dan het beeld naar voren van een belangrijke rol waarbij de verdachte weliswaar niet betrokken is bij de oplichting (het door [medeverdachte 1] via internetbankieren innemen van een optiepositie en het vervolgens onttrekken van geld aan de bank) maar wel bij de daarop volgende fases van wegsluizen naar (buitenlandse) bankrekeningen, en contant opnemen van aanzienlijke geldbedragen. Dergelijke ondersteunende activiteiten - zeker in de sturende rol van de verdachte - zijn onmisbaar bij het wegsluizen (en daarmee witwassen) van de door [medeverdachte 1] door oplichting verkregen gelden.
Het hof slaat acht op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan mede blijkt uit
het daaromtrent opgemaakte reclasseringsrapport van 25 mei 2011.
Bij pleidooi heeft de raadsman naar voren gebracht dat [verdachte] afscheid wenst te nemen van dit
leven (naar het hof begrijpt, een leven met criminele activiteiten) en er de voorkeur aan geeft zijn werkzaamheden als begeleider op een sociale werkplaats te hervatten. Het hof begrijpt deze wens en voorkeur, maar ziet in deze persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding daarmee
bij de strafmaat in voor de verdachte gunstige zin rekening te houden.
Indien en voor zover, zoals de raadsman naar voren heeft gebracht, sprake is van een trauma als gevolg van (langdurige) detentie in een Franse gevangenis en (mede daardoor) twijfel bestaat aan de detentiegeschiktheid van de verdachte, is dat een omstandigheid die in de executiefase in aanmerking genomen kan worden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 maart 2018 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld.
Het hof overweegt met betrekking tot de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) het volgende. Voorop staat dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Als daarna hoger beroep volgt geldt in beginsel ook dat binnen twee jaren eindarrest dient te worden gewezen.
De verdachte is op 23 mei 2011 in verzekering gesteld. Vanaf dat moment kon de verdachte verwachten dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld en is de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn gaan lopen. De rechtbank heeft vervolgens op 18 augustus 2014 vonnis gewezen.
Het hof doet op 18 juli 2018 uitspraak.
Het hof constateert dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is geschonden. Tussen de inverzekeringstelling van de verdachte op 23 mei 2011 en de datum van het vonnis in eerste aanleg
18 augustus 2014 zijn meer dan twee jaren verstreken. Ook in hoger beroep is sprake van overschrijding van de redelijke termijn, aangezien het hof op 18 juli 2018 arrest wijst. De totale rechtsgang heeft daarmee zeven jaren en twee maanden in beslag genomen. Het hof zal bij de strafoplegging rekening houden met een overschrijding van de redelijke termijn van drie jaren en twee maanden.
Alles afwegende vindt het hof in beginsel een onvoorwaardelijke
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maandenpassend en geboden. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, de gehele strafprocedure in aanmerking genomen, zal het hof in plaats van de hiervoor genoemde in beginsel passende en geboden straf een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maandenopleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 47, 57, 63, 140 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 3 en 4 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 3 en 4 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht,
voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. S. Clement, mr. A.M. van Amsterdam en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid van mr. C. de Beer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 juli 2018, zijnde mr. C. de Beer buiten staat het arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.€ 3.491.772,-, zie AH7049, pag. 10.