In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1979 en gedetineerd in Detentiecentrum Rotterdam, was in eerste aanleg veroordeeld voor diefstallen met braak en een winkeldiefstal. De tenlastelegging omvatte drie diefstallen: de eerste op 17 maart 2015, waarbij de verdachte collectebussen heeft weggenomen uit een pand in Amsterdam, de tweede op 26 maart 2015, eveneens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van collectebussen, en de derde op 4 december 2015, waarbij snoepgoed van de firma Kruidvat werd gestolen. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en kwam tot een andere bewezenverklaring en kwalificatie van de feiten. Het hof achtte de verdachte schuldig aan de ten laste gelegde feiten en legde een gevangenisstraf van drie maanden op, met aftrek van voorarrest. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de recidive van de verdachte. Het hof heeft daarbij de maatschappelijke impact van de gepleegde diefstallen in overweging genomen, evenals het strafblad van de verdachte, dat eerdere veroordelingen voor vermogensdelicten bevatte. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van de bewezenverklaring.