ECLI:NL:GHAMS:2018:2845

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2018
Publicatiedatum
10 augustus 2018
Zaaknummer
23-000926-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling en wederspannigheid tijdens aanhouding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1963, werd beschuldigd van wederspannigheid, mishandeling van politieambtenaren en rijden onder invloed van alcohol. De tenlastelegging omvatte onder andere het bijten van een politieagent in de pink tijdens zijn aanhouding op 28 februari 2017 te Amsterdam. Het hof heeft de zaak behandeld na een onderzoek ter terechtzitting op 26 juli 2018, waarbij de verdachte en zijn raadsvrouw hun verweren naar voren hebben gebracht. De raadsvrouw voerde aan dat de politie disproportioneel geweld had gebruikt en dat de verdachte ten tijde van de feiten een epileptische aanval had. Het hof verwierp deze verweren en oordeelde dat de politieambtenaren handelden in de rechtmatige uitoefening van hun functie. Het hof achtte de verdachte schuldig aan de hem ten laste gelegde feiten, met uitzondering van het primair ten laste gelegde feit van mishandeling. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee dagen, een taakstraf van 160 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden. Tevens werd een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, een politieagent, ter hoogte van € 500 voor immateriële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000926-17
datum uitspraak: 9 augustus 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 13 maart 2017 in de strafzaak onder parketnummer
13-684109-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1963,
adres: [adres] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 juli 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 28 februari 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [verbalisant 1] (hoofdagent van politie, eenheid Amsterdam) en/of [verbalisant 2] (hoofdagent van politie, eenheid Amsterdam), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, te weten tijdens de aanhouding van verdachte (wegens het niet legitimeren) door een of (meer)ma(a)l(en) met zijn, verdachtes, arm (wild) om zich heen te slaan en/of door voornoemde [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] bij de arm(en) en/of de schouder(s) vast te pakken en/of vast te houden en/of door (met kracht) (tot bloedens toe) in de pink van voornoemde [verbalisant 2] te bijten, terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een bijtwond in de pink bij die [verbalisant 2] ten gevolge heeft gehad;
2 primair:
hij op of omstreeks 28 februari 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [verbalisant 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (met kracht) (tot bloedens toe) in de pink van voornoemde [verbalisant 2] heeft gebeten;
2 subsidiair:
hij op of omstreeks 28 februari 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, een ambtenaar, [verbalisant 2] (hoofdagent van politie, eenheid Amsterdam), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening (tijdens de aanhouding van verdachte wegens het niet legitimeren) heeft mishandeld door door (met kracht) (tot bloedens toe) in de pink van voornoemde [verbalisant 2] te bijten;
3:
hij op of omstreeks 28 februari 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, als bestuurder van een voertuig, (een scooter), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 735 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal om doelmatigheidsredenen worden vernietigd.
Vrijspraak feit 2 primair
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Bespreking van verweren
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de politie disproportioneel geweld tegen de verdachte heeft gebruikt. De verdachte is van zijn scooter getrokken waardoor hij ten val kwam en nadat hij zijn beet in de pink van verbalisant [verbalisant 2] had losgelaten is de verdachte nog geschopt en geslagen. Primair waren de politieambtenaren hierom niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening en moet de verdachte van het onder 1 en 2 ten laste gelegde worden vrijgesproken. Subsidiair moet de verdachte hierom strafvermindering krijgen.
Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de gedragingen, die aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste zijn gelegd, voortkomen uit een op dat moment bij hem plaatshebbende epileptische aanval. De verdachte komt daarom een beroep op afwezigheid van alle schuld toe en moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de raadsvrouw.
Het hof verwerpt de verweren en overweegt als volgt.
Politieoptreden
Uit de stukken in het dossier leidt het hof het volgende af.
De verdachte was de bestuurder van een scooter die de verplichte rijrichting negeerde, waarop politieambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de scooter (het hof begrijpt: de verdachte) wilden staande houden. Vervolgens is gezien dat de verdachte een rood verkeerslicht negeerde. [verbalisant 2] stopte het dienstvoertuig naast de verdachte en gebood hem te blijven staan. De verdachte antwoordde: ‘
dat ga ik helemaal niet doen’waarop hij wegreed. [verbalisant 2] zette zijn dienstvoertuig daarop schuin voor de scooter en reed de verdachte klem. Toen de verdachte niet meer voorwaarts kon probeerde hij achterwaarts te ontsnappen. [verbalisant 2] heeft hem daarop gegrepen waardoor hij op de grond viel. [verbalisant 2] hield daarop de verdachte aan. Daarna stond de verdachte weer op.
Het hof acht het optreden van de betreffende politieambtenaren, in het bijzonder [verbalisant 2] , voorafgaand aan de aanhouding niet disproportioneel nu dit paste bij de onderhavige situatie. De verdachte wilde zich onttrekken aan een staande houding na het constateren van een of meer verkeersovertredingen en er is geen onnodig geweld gebruikt.
Ook is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat na de aanhouding sprake was van disproportioneel politieoptreden. Daarbij betrekt het hof dat het handelen van de betreffende politieambtenaren, gegeven de feiten en omstandigheden zoals die blijken uit de stukken in het dossier en in het bijzonder de hieronder weergegeven bewijsmiddelen, een passende reactie vormde op de hevige tegenwerking van de verdachte bij zijn aanhouding. Daarbij is niet méér geweld gebruikt dan gerechtvaardigd was in de gegeven situatie.
Anders dan de raadsvrouw is het hof dan ook van oordeel dat [verbalisant 1] en [verbalisant 2] handelden in de rechtmatige uitoefening van hun bediening zodat het tot vrijspraak strekkende verweer van de raadsvrouw wordt verworpen. Het hof zal gelet hierop evenmin overgaan tot strafvermindering.
Epileptische aanval?
Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat de verdachte ten tijde van het onder 1 en 2 ten laste gelegde een epileptische aanval had waardoor hij zich niet meer bewust zou zijn van wat hij deed. De verdachte handelde blijkens de te bezigen bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting doelgericht; hij was in interactie met de verbalisanten, reageerde zowel voor als na zijn aanhouding op hun optreden en gaf er blijk van zich bewust te zijn van de situatie.
Zo blijkt uit de ter terechtzitting bekeken video dat verbalisant [verbalisant 2] de verdachte voorhield: “
Je gaat het niet winnen vriend”waarop de verdachte reageerde met de mededeling:
“Dat weet ik al”.Tevens riep de verdachte terwijl hij op de grond lag enkele malen:
“Behandel mij met respect”.
Ook overigens zijn er geen concrete aanknopingspunten dat het de verdachte verweten gedrag voortkwam uit een epileptische aanval. De door de raadsvrouw overgelegde medische informatie doet daaraan niet af, nu de doktersverklaring van 6 maart 2017 is gestoeld op de verklaring van de verdachte zelf en uit de doktersverklaring van 29 maart 2017 volgt dat de verdachte de laatste zes jaar geen grote epileptische aanvallen heeft gehad en de epilepsiemedicatie is afgebouwd en met goed resultaat is gestopt.
Het verweer wordt verworpen.
Voor zover de raadsvrouw bij wijze van verweer heeft beoogd andere verweren te voeren, treffen deze geen doel nu op geen enkele wijze aannemelijk is geworden dat doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte de beginselen van een goede procesorde zijn geschonden.
Bewijsmiddelen feit 1, feit 2 subsidiair en feit 3
Het hierna vermelde bewijsmiddel, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, is slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen in het bijzonder met betrekking tot de feiten 1 en 2 subsidiair

1.Een proces-verbaal van verhoor bij de raadsheer-commissaris van 19 april 2018.

Dit proces-verbaal houdt voor zover van belang en zakelijk weergegeven in als verklaring van
[verbalisant 2]:
Het gaat over een voorval met een scooter op 28 februari 2017, te Amsterdam, bij het Olympiaplein. Kunt u zich daarover iets herinneren?
Ik was aan het surveilleren met een collega, beiden in uniform, in een opvallend politievoertuig. Wij zagen een scooter met twee personen erop die te hard reed en tegen het verkeer inreed. Wij zijn daar achteraan gegaan en zagen dat de scooter een rood licht negeerde. Ik besloot de scooter stil te houden om een bekeuring uit te schrijven. Wij stonden naast de scooter en ik zei: “afstappen”. De bestuurder antwoordde: “dat ga ik niet doen”. De passagier van de scooter stapte af en rende weg. De bestuurder van de scooter gaf gas en ging er vandoor. Ik heb de achtervolging ingezet en heb hem klem gereden. Toen hij niet meer voorwaarts kon probeerde hij achterwaarts te ontsnappen. Ik ben uit de auto gesprongen en heb hem, toen hij weg wilde rijden, gegrepen waardoor hij op de grond viel. Ik heb hem gevraagd om op te staan en zich te legitimeren. Hij stond wel op, maar hij wilde zich niet legitimeren. Toen heb ik gezegd dat hij aangehouden was. Ik had op dat moment zijn pols vast. Hij wilde niet meewerken en ik wilde hem in de boeien slaan. Hij trok zijn hand weg en wilde weglopen. Ik heb een voet in zijn knieholte gezet waardoor hij ten val kwam om hem af te boeien. De man was verbaal agressief. Op de grond hield hij zijn handen onder zich waardoor ik hem niet kon afboeien. Ik heb krachtig op zijn armen geduwd/getrokken in de hoop dat zijn spieren zouden verzuren. Ik zei daarbij: “dit ga je niet winnen”. Hij antwoordde daarop: “dat weet ik”. Maar hij bleef volharden en bleef niet meewerken. Hij hield zijn handen stijf onder zijn lichaam. Ik heb daarna zijn hoofd gedraaid, waarbij ik mijn hand voor zijn gezicht hield. Hij kreeg toen mijn pink te pakken en beet daarin. Ik heb daarop drie keer op zijn achterhoofd geslagen met de zachte kant van mijn vuist. De man ging daarop nog harden bijten. De situatie was penibel en ik was bang dat hij mijn pink zou afbijten. Ik heb toen twee vingers in de mond van de man tussen zijn wang en tanden kunnen krijgen en daarop liet de man los. Daarna kwamen de collega’s ter plaatse en is de man afgeboeid.
2.
Een proces-verbaal van aangifte, met nummer PL1300-2017044279-4 van 1 maart 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , doorgenummerde pagina’s 6-9.
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in als verklaring van
[verbalisant 2]:
Feit: eenvoudige mishandeling
plaats delict: Olympiaplein Amsterdam
pleegdatum: 28 februari 2017
Om de man af te leiden pakte ik zijn gezicht vast en wilde ik deze naar links bewegen. Echter op dat moment voelde ik dat de man in mijn linker pink beet. Ik voelde de tanden in mijn vlees, dit deed echt pijn. Ik voelde dat de man de greep van zijn tanden in mijn linker pink niet los liet maar juist harder beet. De man liet zijn greep gelukkig los. Ik zag dat er een behoorlijke wond aan mijn linkerpink zat. Ik zag dat het nog niet bloedde. Kort hierna ging het heel snel bloedde. Ik ben met mijn collega naar het VU Medisch Centrum te Amsterdam gereden. Doktoren hebben aan mijn linker pink gevoeld om een botbreuk te constateren. Dit was niet het geval, mogelijk zwaar gekneusd. Tevens is de wond schoongemaakt.

3.Een proces-verbaal van bevindingen, met nummer PL1300-2017044279-3 van 1 maart

2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , doorgenummerde pagina’s 13-14.

Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in als bevindingen van bovengenoemde verbalisant:
Op 28 februari 2017 bevond ik mij samen met mijn collega [verbalisant 2] , belast met noodhulp, op het Van Tuyll van Serooskerkenweg te Amsterdam. Ik zag op een gegeven moment twee personen rijden op een scooter. Ik zag dat de scooter de verplichte rijrichting naar rechts negeerde op het Van Tuyll van Serooskerkenplein te Amsterdam. Hierop wilden wij de scooter staande houden. Ik zag dat hij het rode verkeerslicht negeerde. Mijn collega [verbalisant 2] , die ons dienstvoertuig bestuurde, zette de auto naast de scooter. De bestuurder bleek later te zijn: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1963. Ik sprak [verdachte] aan dat hij zijn scooter moest parkeren. Hierop hoorde ik hem zeggen: Nee dat ga ik niet doen. Ik hoorde mijn collega [verbalisant 2] zeggen dat hij moest blijven staan, hierop hoorde ik [verdachte] zeggen: dat ga ik helemaal niet doen. Hierop zag ik dat [verdachte] weg reed op zijn scooter. Ik zag dat mijn collega ons dienstvoertuig schuin voor de scooter zette. De scooter bevond zich daardoor aan de linkerzijde van ons voertuig.
Ik hoorde [verdachte] verklaren: “Ja ik heb gedronken”. Ik hoorde mijn collega [verbalisant 2] tegen [verdachte] zeggen dat hij was aangehouden. ik hoorde mijn collega tegen [verdachte] zeggen dat hij moest opstaan. Ik zag dat [verdachte] dit deed. Ik zag dat [verdachte] continue weg liep van ons. Ik pakte [verdachte] hierop bij zijn rechterarm en zei tegen hem dat hij moest blijven staan. Ik zag dat hij zijn arm wild heen en weer bewoog. Ik hoorde mijn collega zeggen dat hij een ID fouillering wilde uitvoeren. Hierop wilde mijn collega [verbalisant 2] , [verdachte] omdraaien zodat hij zijn gezicht van mijn collega af hield. Ik zag dat hij zich terug draaide met zijn gezicht naar ons toe. Ik hoorde mijn collega zeggen tegen [verdachte] :” Ik ga je nu boeien.” Ik zag dat collega [verbalisant 2] , [verdachte] bij zijn rechterarm vast pakte. Ik zag dat [verdachte] wild om zich heen begon te staan. Ik zag dat hij druk zijn armen bewoog in verschillende richtingen. Vlak voordat de verschillende eenheden ter plaatse kwamen zag ik dat mijn collega zijn pink aan mij liet zien. Ik zag dat er bloed op de pink van mijn collega zat. Ik hoorde hem zeggen dat hij gebeten was door [verdachte] .
4.
Een proces-verbaal van bevindingen, met nummer PL1300-2017044279-7 van 28 februari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , doorgenummerde pagina’s 16-17.
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in als bevindingen van bovengenoemde verbalisanten:
Op 28 februari 2017 omstreeks 21:42 uur hoorden wij dat de eenheid 3201 met spoed assistentie riep op het Olympiaplein. Wij kwamen ter plaatse. Wij zagen dat verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] bovenop een verdachte lagen. Ik, [verbalisant 4] , hoorde dat de collega’s tegen mij zeiden: “pas op, hij bijt!”. Ik zag dat verbalisant [verbalisant 2] een bebloede vinger aan mij liet zien. Ik zag dat de collega’s trachtten zijn armen onder zijn lichaam vandaan te trekken wat niet lukte. Ik riep luidkeels meerdere malen tegen de verdachte dat hij moest meewerken en zijn handen op zijn rug moest doen. Ik zag en voelde dat de verdachte zijn beide armen onder zich bleef houden. De verdachte gedroeg zich continu niet coöperatief en zelfs agressief in woord, gedrag en bewegingen. Ik, [verbalisant 5] , hoorde dat de verdachte met een dubbele tong sprak en ik rook dat de adem van de verdachte riekte naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank.
Bewijsmiddelen in het bijzonder met betrekking tot feit 3

5.Een proces-verbaal van bevindingen, met nummer PL1300-2017044279-3 van 1 maart

2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , doorgenummerde pagina’s 13-14.

Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in als bevindingen van bovengenoemde verbalisant:
Op 28 februari 2017 bevond ik mij omstreeks 21:15 uur samen met mijn collega [verbalisant 2] , belast met noodhulp, op het Van Tuyll van Serooskerkenweg te Amsterdam (…). Ik zag twee personen rijden op een scooter. Bestuurder: [verdachte] .
(…)
Ik hoorde [verdachte] geheel vrijwillig verklaren: “Ja ik heb gedronken”.
Ik hoorde om 21:40 mijn collega [verbalisant 2] tegen [verdachte] zeggen dat hij was aangehouden.
6.
Een proces-verbaal ter zake artikel 8 WVW 1991, van 1 maart 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] .
Dit proces-verbaal houdt voor zover van belang en zakelijk weergegeven in:
Datum feit: 28 februari 2017
Weg/locatie Van Tyll van Serooskerkenweg
Plaats Amsterdam.
Tijdstip zien besturen: 21.20
Voertuig: Brom/snorfiets Piaggio
Bevel ademanalyse op: 28 februari 2017 om 23:06 uur
Tijdstip start ademanalyse: 23:06 uur
Resultaat: 735 μg/l
Verdachte:
Naam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren op: [geboortedag] 1963
7.
Een Honac formulier, ondertekend door de bedienaar [verbalisant 6] , doorgenummerde pagina 56
Dit formulier houdt voor zover van belang en zakelijk weergegeven in:
Startdatum en tijd : 28-02-2017 23:06
Einddatum en tijd : 28-02-2017 23:15
Verdachte
Naam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Geboortedatum : [geboortedag] 1963
Geboorteplaats : [geboorteplaats]
Ademonderzoekresultaat : 735 μg/l
NMI goedgekeurd tot : 05-04-2017
Bedienaar verklaart de ademonderzoekprocedure conform de voorschriften te hebben uitgevoerd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 28 februari 2017 te Amsterdam, zich met geweld, heeft verzet tegen ambtenaren [verbalisant 1] (hoofdagent van politie, eenheid Amsterdam) en [verbalisant 2] (hoofdagent van politie, eenheid Amsterdam), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten tijdens de aanhouding van verdachte door met zijn, verdachtes, arm wild om zich heen te slaan en door (met kracht) in de pink van voornoemde [verbalisant 2] te bijten, terwijl dit misdrijf enig lichamelijk letsel, te weten een bijtwond in de pink bij die [verbalisant 2] ten gevolge heeft gehad;
2 subsidiair:
hij op 28 februari 2017 te Amsterdam, een ambtenaar, [verbalisant 2] (hoofdagent van politie, eenheid Amsterdam), gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening (tijdens de aanhouding van verdachte wegens het niet legitimeren) heeft mishandeld door met kracht tot bloedens toe in de pink van voornoemde [verbalisant 2] te bijten;
3:
hij op 28 februari 2017 te Amsterdam, als bestuurder van een voertuig, een scooter, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 735 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Hetgeen onder 1, 2 subsidiair en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 subsidiair en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
wederspannigheid, terwijl het misdrijf enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft
en
mishandeling
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 subsidiair en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 subsidiair en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot 160 uren taakstraf, subsidiair 80 dagen hechtenis, waarvan 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde een meldplicht. De bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden voor feit 3 als aangetekend in de aantekening mondeling vonnis als bedoeld in artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering is niet vermeld in het mondeling vonnis van de politierechter als bedoeld in artikel 387 van het Wetboek van Strafvordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot 3 dagen gevangenisstraf met aftrek van voorarrest, 160 uren taakstraf, subsidiair 80 dagen hechtenis, waarvan 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde een meldplicht en als bijkomende straf een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden voor feit 3.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich tegen zijn aanhouding verzet. Daardoor heeft hij het werk van de betreffende politieambtenaren, die gewoon hun werk deden, bemoeilijkt en een voor hen intimiderende situatie geschapen. Bovendien heeft hij inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van een van deze opsporingsambtenaren door hem in zijn pink te bijten. Door zo te handelen heeft hij angst voor ernstige gezondheidsschade bij het slachtoffer teweeg gebracht en er blijk van gegeven zich niets gelegen te laten aan eventuele gezondheidsrisico’s voor het slachtoffer.
Daarnaast heeft de verdachte een scooter bestuurd terwijl hij onder invloed was van een aanzienlijke hoeveelheid alcohol. Hierdoor heeft de verdachte zichzelf en de verkeersveiligheid in gevaar kunnen brengen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 juli 2018 is hij eerder meermalen voor overtreding van de Wegenverkeerswet onherroepelijk veroordeeld hetgeen in zijn nadeel weegt.
Gelet op de aard en ernst van de feiten past naar het oordeel geen andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, die echter de duur van het voorarrest niet te boven gaat.
Daarnaast zal het hof een -deels voorwaardelijke- taakstraf opleggen met als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de Reclassering. Daarbij betrekt het hof dat sprake is (geweest) van alcoholproblematiek. De verdachte heeft bovendien ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat alcohol nog steeds een probleem voor hem is en hij daarom de hulp van de reclassering nodig heeft.
Ook acht het hof het aangewezen ter zake van feit 3 een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden op te leggen.
Het hof ziet in hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd geen reden anders te beslissen gelet op hetgeen hierboven is overwogen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf, een deels voorwaardelijk taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid, van na te melden duur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 2] , gemachtigde: [gemachtigde]
De benadeelde partij [verbalisant 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 600 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 500, vermeerderd met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van de verdachte heeft de vordering niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 55, 57, 63, 181 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 subsidiair en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd op dagen/tijdstippen te melden bij de Reclassering Nederland te Amsterdam, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de (bijzondere) voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 2] , gemachtigde [gemachtigde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant 2] ter zake van het onder 1 en 2 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 600,00 (zeshonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [verbalisant 2] ter zake van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 600,00 (zeshonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
12 (twaalf) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de schadevergoeding mag worden voldaan in
10 (tien) termijn(en)van
1 maand, groot
€ 60,00 (zestig euro).
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 28 februari 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. A.M. van Amsterdam en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Metgod, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
9 augustus 2018.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.