Smallenbroek en [verweerster sub 2] wijzen in het verweerschrift erop dat [verzoekers] zich bij leven van erflaatster en erflater onmogelijk hebben gemaakt, hetgeen onder meer blijkt uit de door beide erflaters afgelegde notariële verklaringen (Hof: hun levenstestamenten). Erflater heeft daarin laten opnemen dat over het bewind over zijn goederen nooit contact opgenomen zou mogen worden met [verzoekers] Erflater heeft dat als volgt uitgelegd in die verklaring:
“De reden van dit nadrukkelijk verzoek is onder meer dat deze personen mijn vertrouwen in ernstige mate hebben beschaamd er verschillende juridische procedures lopen en enkele ook zijn afgerond (...)”en voorts:
“Ik wens geen contact te hebben met, noch bezoek te ontvangen van mijn kinderen [verzoeker sub 1] , zijn echtgenote [Y] en mijn dochter [verzoekster sub 2] en de kinderen van hen (...)”.
Smallenbroek heeft ter zitting in hoger beroep tevens verklaard dat de fiscus, nadat [verzoekers] bij de inspecteur de kwestie over het vermogen in Zwitserland hadden aangekaart, een zogeheten informatie-beschikking heeft afgegeven. Op grond daarvan heeft de fiscus onderzoek gedaan. Er is vanaf 2003 terug gekeken. Naar aanleiding van dat onderzoek is de informatie-beschikking ingetrokken, omdat er geen malversaties of onjuistheden waren geconstateerd. Het gehele Zwitserse vermogen is tijdens het leven van erflater van Zwitserland naar Nederland overgeheveld en steeds op juiste wijze verantwoord, aldus de fiscus. Er zijn, nadat het onderzoek door de fiscus was afgerond door [verzoekers] tot op heden geen nadere feiten of omstandigheden aangedragen die tot verder of aanvullend onderzoek door Smallenbroek zouden moeten leiden. Voor zover [verzoekers] er een punt van maken dat het chalet dat erflaatster en erflater in Zwitserland bezaten thans op naam van [verweerster sub 2] staat, is dat onbegrijpelijk. Aan [verzoekers] , althans aan hun advocaat, is van aanvang af meegedeeld dat de waarde van het chalet (met vruchtgebruik) meegenomen wordt in de afwikkeling van de nalatenschap. De waarde van het chalet in Zwitserland telde voor de fiscus niet mee bij de aangifte voor de erfbelasting omdat het ten tijde van het overlijden niet meer op naam van erflaatster en/of erflater stond, zodat het feit dat het chalet daarin niet is meegenomen, geen misslag oplevert en dus geen gewichtige reden is voor ontslag. [verzoekers] hebben nimmer persoonlijk contact opgenomen met Smallenbroek, het contact is altijd via hun advocaat gelopen aan wie Smallenbroek alle gewenste informatie heeft verstrekt. Smallenbroek heeft in een vroeg stadium aan de advocaat van [verzoekers] een overzicht van de boedel van de nalatenschap gezonden, waaruit bleek dat de boedel zoals deze op dat moment bekend was, ruimschoots voldoende was om alle schulden te betalen. Voor een separate “ruimschootsverklaring” bestaat in dat geval geen aanleiding.
Smallenbroek stelt dat hij kort na aanvaarding van zijn rol als vereffenaar nogmaals overzichten van beide boedels heeft gezonden aan de advocaat van [verzoekers] , zodat hij daarmee geacht moet worden aan zijn plicht tot rekening en verantwoording te hebben voldaan. Als er een vereffenaar benoemd moet worden is het doel van de rekening en verantwoording van een executeur dat die vereffenaar inzicht krijgt in de boedel en een startpunt krijgt. In dit geval verenigde Smallenbroek de functies van executeur en bewindvoerder in zichzelf, zodat hij volledig inzicht had in de boedel die door zijn wijziging van functie niet was gewijzigd. Smallenbroek heeft alle informatie gegeven en alle handelingen verricht die een goed vereffenaar moet geven c.q. uitvoeren.
Smallenbroek en [verweerster sub 2] stellen voorts dat het optreden van Smallenbroek als adviseur tijdens het leven van erflater, nimmer een reden kan zijn voor zijn ontslag als vereffenaar.
Het feit dat Smallenbroek het niet eens is met de vernietiging van het testament van erflaatster, zo stellen Smallenbroek en [verweerster sub 2] voorts, wil niet zeggen dat hij zijn taak als vereffenaar van de nalatenschap van erflater niet goed uitvoert. Het is voor hem niet te doen om hangende een procedure waarbij de nietigheid of vernietigbaarheid van de testamenten aan de orde is, allerlei berekeningen over de legitimaire massa te maken. De kosten van de vereffening lopen mede door toedoen van [verzoekers] door en op. Zodra er uitspraak is gedaan over de rechtsgeldigheid van de testamenten, zal Smallenbroek de legitimaire berekenen en de erfgenaam en de legitimarissen daarover informeren.
In de door [verweerster sub 2] jegens [verzoeker sub 1] ingediende medische tuchtklacht (die overigens gegrond is verklaard) heeft Smallenbroek geen enkele rol gespeeld. [verweerster sub 2] wilde dat hij bij haar afwezigheid aanwezig zou zijn bij het vooronderzoek, doch dat bleek vanwege het feit dat dit deel van het onderzoek besloten is, niet mogelijk. Bovendien zegt het niets over zijn optreden als vereffenaar, aldus Smallenbroek en [verweerster sub 2] .
Voor ontslag als vereffenaar is geen aanleiding, noch voor het benoemen van een raadsheer-commissaris nu het slechts wachten is op de uitkomst van de twee bij dit hof aanhangige procedures, waarna zijn werkzaamheden kunnen worden afgerond, zo stellen Smallenbroek en [verweerster sub 2] tot slot.