Uit de hiervoor onder 3.2.8 weergegeven volmacht blijkt dat deze op 10 november 2016 is getekend op naam van klager als bestuurder van de holding. Blijkens de stukken in het dossier heeft klager niet eerder dan in deze procedure in hoger beroep uitdrukkelijk en rechtstreeks ontkend dat hij deze volmacht voor het passeren van de akten op 17 november 2016 heeft getekend. Het hof acht deze ontkenning niet geloofwaardig. Uit het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van de kamer op 20 december 2017 blijkt immers dat klager op de vraag van de voorzitter of hij bij de kandidaat-notaris op kantoor is geweest voor ondertekening van de volmacht heeft verklaard: “Ik kan het me niet voor de geest halen”. Voorts heeft klager op de vraag van de voorzitter hoe zijn handtekening op de volmacht van 10 november 2016 komt, verklaard: “Weet ik niet”.
Gelet op het voorgaande en op het uitdrukkelijke verweer van de (kandidaat-)notarissen dat de kandidaat-notaris klager niet alleen heeft gezien op 28 juni 2016, maar ook op 10 november 2016 en dat hij toen zowel de (concept)akte houdende statutenwijziging als de (concept)akte houdende uitgifte van aandelen met klager heeft doorgenomen, heeft het hof geen reden om aan te nemen dat klager, zoals hij thans in hoger beroep stelt, op 10 november 2016 niet op het notariskantoor is geweest en geen volmacht heeft getekend. Dat in de urenspecificatie van de (kandidaat-)notarissen geen aantekening van de bespreking met klager op 10 november 2016 wordt vermeld, zoals klager heeft aangevoerd, acht het hof hiervoor onvoldoende.
Op grond van het vorenstaande acht het hof niet aannemelijk geworden dat de (concept)akten houdende statutenwijziging en aandelenuitgifte niet met klager als bestuurder van de holding zijn besproken en dat klager niet is betrokken bij het passeren daarvan op 17 november 2016. Ter zitting in hoger beroep heeft de notaris verklaard dat het in de ondernemingsrechtpraktijk gebruikelijk is dat de communicatie met de desbetreffende doorverwijzers plaatsvindt en dat conceptakten eerst met hen worden besproken, alvorens deze - voorafgaand aan het tekenen daarvan - met de desbetreffende cliënt worden doorgenomen. De stelling van klager dat hij door de kandidaat-notaris niet adequaat is geïnformeerd over de inhoud en de gevolgen van voormelde akten acht het hof onvoldoende geconcretiseerd. Evenmin is gebleken dat na 10 november 2016 ingrijpende wijzigingen zijn aangebracht in de akten houdende statutenwijziging en aandelenuitgifte, zoals klager stelt. Het hof acht het verweer van de (kandidaat)notarissen in dit verband dat het gaat om wijzigingen van ondergeschikte aard, die zijn aangebracht in de op 8 november 2016 gedateerde conceptakten, terwijl met klager de definitieve, op 10 november 2016 gedateerde conceptakten zijn besproken, mede gelet op de conceptakten die zich in het dossier uit de eerste aanleg bevinden, onvoldoende weersproken.
Dat klager de aandelentransactie niet zou hebben gewild, heeft hij in het licht van bovenstaande feiten en omstandigheden niet aannemelijk gemaakt, temeer niet nu uit productie 7 bij het verweerschrift in hoger beroep naar voren is gekomen dat klager, handelend namens de holding, en [de praktijkmanager] op 31 oktober 2016 een overeenkomst hebben opgemaakt en ondertekend, waarbij de holding 50% van de aandelen in de B.V. heeft verkocht aan [de praktijkmanager] tegen een koopprijs van € 350.000,-. Aan de stelling van klager ter zitting in hoger beroep dat hij deze overeenkomst niet heeft ondertekend, gaat het hof voorbij, nu klager die stelling niet heeft geconcretiseerd.
Het hof is dan ook van oordeel dat de klacht in zoverre ongegrond is.