ECLI:NL:GHAMS:2018:2977

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2018
Publicatiedatum
17 augustus 2018
Zaaknummer
23-000904-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam inzake diefstal

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 9 maart 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in Roemenië en thans gedetineerd, was in eerste aanleg veroordeeld voor diefstal. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld. Tijdens de zitting op 1 augustus 2018 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsman van de verdachte.

De tenlastelegging omvatte twee diefstallen: de eerste op 7 maart 2018 te Amsterdam, waarbij een (buidel)tasje werd weggenomen, en de tweede op 15 januari 2017, waarbij een tas met inhoud werd gestolen. De verdachte heeft de diefstal van het buideltasje bekend, maar heeft vrijspraak bepleit voor de tweede diefstal. Het hof heeft de bewijsmiddelen en de verklaringen van getuigen en verbalisanten in overweging genomen. Het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan beide feiten.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vermogensdelicten. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van de bewezen verklaarde feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000904-18
datum uitspraak: 15 augustus 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 9 maart 2018 in de strafzaak onder parketnummer
13-701385-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1989,
adres: zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in PI Noord Holland Noord - HvB Zwaag te Zwaag.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
1 augustus 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 07 maart 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (buidel)tasje (met inhoud), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2:
hij op of omstreeks 15 januari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas (met inhoud), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Bewijsmiddelen en bewijsoverweging [1]
Feit 1
Nu de verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft bekend en door of namens hem ter zake geen vrijspraak is bepleit, zal het hof volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, te weten:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg;
  • een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2018047320-1 van 7 maart 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s 9-10).
Feit 2
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman namens de verdachte vrijspraak bepleit van de aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde diefstal. De verdachte herkent zichzelf niet op de stills van de camerabeelden en, zelfs al zou het tot een herkenning komen, is het de vraag of de verbalisanten daadwerkelijk op de beelden hebben kunnen zien dat de tas van aangeefster, een zwarte tas met een zilveren ketting, is weggenomen, nu over de zilveren ketting niet is geverbaliseerd.
Het hof overweegt als volgt.
Blijkens de aangifte die namens [slachtoffer] door haar partner [naam] is gedaan op 15 januari 2017 heeft [slachtoffer], nadat zij omstreeks 10:00 uur die dag Starbucks op het Centraal Station te Amsterdam is binnengelopen en plaats had genomen bij een tafel aan het raam achter in Starbucks, haar tas naast zich neergelegd. Het betreft een zwarte tas met een zilveren ketting om de tas heen. Haar partner is toen iets gaan bestellen bij de kassa en bemerkte bij terugkomst dat de tas weg was. In de tas zaten diverse goederen waaronder identiteitsbewijzen en een IPhone. [2] Bij het uitkijken van de camerabeelden van voornoemd incident ziet verbalisant [verbalisant 2] een man met een opvallend witte riem en een zwarte ijsmuts met grote witte letters ‘Amsterdam’ en een wit bolletje daarop Starbucks binnen lopen. Voornoemde verbalisant neemt op de beelden waar dat de verdachte zich in Starbucks naar de bagage van aangeefster [slachtoffer] begeeft, welke bagage naast haar op de bank ligt, en een voorwerp van de bank pakt. Dit voorwerp is zwart van kleur. De verdachte brengt dit zwarte voorwerp voor zijn lichaam, verbergt dit voorwerp tijdens het weglopen naar de uitgang onder zijn kleding en verlaat hiermee uiteindelijk Starbucks. Van de camerabeelden zijn screenshots gemaakt die gedeeld zijn met collega’s. [3] Twee verbalisanten hebben de man op de screenshots aan zijn gelaat en kleding herkend als de verdachte [verdachte], geboren [geboortedag] te [geboorteplaats] in Roemenie. [4] Gelet op het vorenoverwogene acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tas van aangeefster heeft gestolen. Dat niet is geverbaliseerd over een zilveren ketting doet daar niet aan af, evenals de omstandigheid dat de verdachte aangeeft zichzelf niet te herkennen op de beelden.
Gelet op de aangifte, het proces-verbaal met betrekking tot het uitkijken van de beelden en de herkenningen door twee verbalisanten acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het aan hem onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en verwerpt het verweer tot vrijspraak hieromtrent.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 7 maart 2018 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een buideltasje met inhoud, toebehorende aan [slachtoffer].
2:
hij op 15 januari 2017 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas met inhoud, toebehorende aan [slachtoffer].
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de hierboven vermelde bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op:
Telkens: diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan diefstal. Diefstal veroorzaakt veel overlast - zeker ook bij toeristen die zich gedurende hun (kortdurende) verblijf in Amsterdam daarbij geconfronteerd zien met administratieve overlast - en draagt bij aan een in de maatschappij heersend gevoel van onrust. De verdachte heeft er blijk van gegeven dat hij geen respect heeft voor het eigendomsrecht van anderen. Het hof rekent hem dit aan.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep namens de verdachte bepleit een lagere straf op te leggen dan de rechtbank heeft gedaan. Het hof ziet daartoe, mede gelet op de Justitiële Documentatie van 20 juli 2018 van de verdachte waaruit blijkt dat hij eerder ter zake van vermogensdelicten is veroordeeld, geen aanleiding.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.F. Groos, mr. F.A. Hartsuiker en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van
mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
15 augustus 2018.
[.......]

Voetnoten

1.[.......]
2.[.......]
3.[.......]
4.[.......]