ECLI:NL:GHAMS:2018:3056

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2018
Publicatiedatum
23 augustus 2018
Zaaknummer
23-000172-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake autodiefstal en verkeersongevallen met letsel en schade

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1996, was betrokken bij een autodiefstal en veroorzaakte meerdere verkeersongevallen op 19 september 2014 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte onder andere diefstal van een Range Rover, het verlaten van de plaats van een ongeval, en het rijden zonder rijbewijs. Tijdens de zitting op 11 juni 2018 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De verdachte werd beschuldigd van het rijden met een te hoge snelheid, het niet kunnen bedienen van zijn voertuig, en het veroorzaken van schade aan meerdere geparkeerde voertuigen en een fietser. Het hof oordeelde dat de verdachte op zijn minst redelijkerwijs moest vermoeden dat hij de fietser had aangereden. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank op onderdelen en kwam tot een andere bewezenverklaring. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan twee jaar voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. Daarnaast werd de verdachte voor zes maanden de rijbevoegdheid ontzegd. De vorderingen van benadeelde partijen werden toegewezen, waarbij de verdachte werd verplicht tot schadevergoeding voor de geleden materiële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000172-17
Datum uitspraak: 25 juni 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 januari 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-706255-16 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 19 september 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een auto (merk/type Land Rover/Range Rover Sport voorzien van kenteken [kenteken 1]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een niet voor gebruik door hem, verdachte en/of zijn mededader(s) bestemde en aldus valse sleutel en/of door middel van braak en/of verbreking;
2:
hij op of omstreeks 19 september 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een motorvoertuig (een personenauto) betrokken bij een of meerdere verkeersongevallen of door wiens gedraging een of meerdere verkeersongevallen is/zijn veroorzaakt op de Amstelveenseweg en/of de Valeriusstraat, de plaats van de ongevallen heeft verlaten, terwijl bij die ongevallen naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander of anderen (te weten aan
- [slachtoffer 3] en/of
- het [slachtoffer 4] en/of
- [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of
- [slachtoffer 7] en/of
- [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of
- [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] en/of
- [slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 14] en/of
- [slachtoffer 15] en/of
- [slachtoffer 16] en/of [slachtoffer 17] en/of
- [slachtoffer 18] en/of
- [slachtoffer 19] en/of
- [slachtoffer 20])
letsel en/of schade was toegebracht;
3:
hij op of omstreeks 19 september 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een voertuig (een personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Valeriusstraat, komende uit de richting van de Emmastraat en gaande in de richting van de Amstelveenseweg,
- met een (te) hoge snelheid en/of met een hogere snelheid dan op voornoemde weg is toegestaan heeft gereden en/of
- ( vervolgens) niet in staat is geweest zijn voertuig op de juiste wijze te bedienen en/of onder controle te houden en/of
- ( vervolgens) slingerend over voornoemde weg heeft gereden en/of
- ( vervolgens) (hierdoor) in botsing is gekomen met één of meerdere op/aan voornoemde weg geparkeerd staande voertuigen en/of één of meerdere aanrijdingen heeft veroorzaakt en/of
- ( vervolgens) tegen een voor hem, verdachte, op voornoemde weg, althans op de T-kruising Amstelveenseweg/Valeriusstraat, rijdende fietser en/of zijn fiets is aangereden en/of is gebotst en/of
- ( vervolgens) niet in staat is geweest het door hem, verdachte, bestuurde voertuig (op reguliere wijze) tot stilstand te brengen en/of de macht over het stuur van zijn voertuig is verloren en/of
- ( vervolgens) tegen een aldaar geplaatst spijlhek en/of hekwerk is gebotst en/of tot stilstand is gekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd,
immers heeft hij, verdachte, letsel en/of schade veroorzaakt aan
- een personenauto voorzien van kenteken [kenteken 2] toebehorende aan [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of
- een personenauto voorzien van kenteken [kenteken 3] toebehorende aan [slachtoffer 7] en/of
- een personenauto voorzien van kenteken [kenteken 4] toebehorende aan [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of
- een personenauto voorzien van kenteken [kenteken 5] toebehorende aan [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] en/of
- een personenauto voorzien van kenteken [kenteken 6] toebehorende aan [slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 14] en/of
- een personenauto voorzien van kenteken [kenteken 7] toebehorende aan [slachtoffer 15] en/of
- een personenauto voorzien van kenteken [kenteken 8] toebehorende aan [slachtoffer 16] en/of [slachtoffer 17] en/of
- een personenauto voorzien van kenteken [kenteken 9] toebehorende aan [slachtoffer 18] en/of
- een personenauto voorzien van kenteken [kenteken 10] toebehorende aan [slachtoffer 19] en/of
- een personenauto voorzien van kenteken [kenteken 11] toebehorende aan [slachtoffer 20]
- [slachtoffer 3] en/of de aan hem toebehorende fiets en/of
- een spijlhek en/of hekwerk toebehorende aan [slachtoffer 21] en/of het [slachtoffer 4];
4:
hij op of omstreeks 19 september 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto) heeft gereden op de weg, Valeriusstraat, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof op onderdelen tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde kan worden bewezen, met uitzondering van de onder 2 en 3 ten laste gelegde handelingen met betrekking tot de fietser [slachtoffer 3]. Volgens de raadsvrouw dient de verdachte in zoverre te worden vrijgesproken, omdat de verdachte wist noch redelijkerwijs moest vermoeden dat hij [slachtoffer 3] had aangereden.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt als volgt.
Uit de aangifte van [slachtoffer 3] (p. 7-9 van het niet doorgenummerde dossier) volgt dat hij op 19 september 2014 omstreeks 2:15 uur fietste op de Amstelveenseweg in de richting van de Koninginneweg en dat hij, gekomen op de T-kruising Amstelveenseweg/Valeriusstraat een donkere auto slingerend zag rijden in de Valeriusstraat in de richting van de Amstelveenseweg. Hij hoorde heel harde geluiden waardoor hij vermoedde dat met deze auto verscheidene aanrijdingen werden veroorzaakt in de Valeriusstraat. [slachtoffer 3] heeft daarop geprobeerd zijn snelheid te verhogen omdat hij de T-kruising bijna gepasseerd was en vóór de donkere auto wilde uitkomen. Toen voelde hij plotseling dat het achterwiel van zijn fiets van de rechterzijkant werd aangereden, waarna hij ten val is gekomen. Gelet op deze aangifte kan het niet anders dan dat de verdachte [slachtoffer 3] recht voor zich voorbij moet hebben zien fietsen en dat het in aanraking komen van de door de verdachte bestuurde auto met de fiets van [slachtoffer 3] voor de verdachte merkbaar is geweest. Dit geldt temeer nu hij met een open (want door hem ingeslagen) raam reed en geluid hem dus gemakkelijk kon bereiken. Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte op zijn minst redelijkerwijs moest vermoeden dat hij de fietser [slachtoffer 3] had aangereden en aan hem schade en letsel had toegebracht.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 19 september 2014 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een auto (merk/type Range Rover Sport voorzien van kenteken [kenteken 1]), toebehorende aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], waarbij verdachte en zijn mededader(s) het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van een niet voor gebruik door hem, verdachte en zijn mededader(s) bestemde en aldus valse sleutel en door middel van braak;
2:
hij op 19 september 2014 te Amsterdam, als bestuurder van een motorvoertuig (een personenauto) door wiens gedraging meerdere verkeersongevallen zijn veroorzaakt op de Amstelveenseweg en de Valeriusstraat, de plaats van de ongevallen heeft verlaten, terwijl bij die ongevallen naar hij redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander, te weten aan [slachtoffer 3], letsel en schade was toegebracht en terwijl bij die ongevallen naar hij wist aan anderen, te weten aan:
- het [slachtoffer 4] en
- [slachtoffer 6] en
- [slachtoffer 7] en
- [slachtoffer 9] en
- [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] en
- [slachtoffer 14] en
- [slachtoffer 15] en
- [slachtoffer 17] en
- [slachtoffer 18] en
- [slachtoffer 19] en
- [slachtoffer 20]
schade was toegebracht;
3:
hij op 19 september 2014 te Amsterdam, als bestuurder van een voertuig (een personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Valeriusstraat, komende uit de richting van de Emmastraat en gaande in de richting van de Amstelveenseweg,
- met een te hoge snelheid en met een hogere snelheid dan op voornoemde weg is toegestaan heeft gereden en
- vervolgens niet in staat is geweest zijn voertuig op de juiste wijze te bedienen en onder controle te houden en
- vervolgens slingerend over voornoemde weg heeft gereden en
- vervolgens hierdoor in botsing is gekomen met meerdere op/aan voornoemde weg geparkeerd staande voertuigen en
- vervolgens tegen een voor hem, verdachte, op de T-kruising Amstelveenseweg/Valeriusstraat, rijdende fietser is aangereden en
- vervolgens niet in staat is geweest het door hem, verdachte, bestuurde voertuig op reguliere wijze tot stilstand te brengen en de macht over het stuur van zijn voertuig is verloren en
- vervolgens tegen een aldaar geplaatst spijlhek is gebotst en tot stilstand is gekomen,
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd, immers heeft hij, verdachte, schade veroorzaakt aan:
- een personenauto voorzien van kenteken [kenteken 2] toebehorende aan [slachtoffer 6] en
- een personenauto voorzien van kenteken [kenteken 3] toebehorende aan [slachtoffer 7] en
- een personenauto voorzien van kenteken [kenteken 12] toebehorende aan [slachtoffer 9] en
- een personenauto voorzien van kenteken [kenteken 5] toebehorende aan [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] en
- een personenauto voorzien van kenteken [kenteken 6] toebehorende aan [slachtoffer 14] en
- een personenauto voorzien van kenteken [kenteken 7] toebehorende aan [slachtoffer 15] en
- een personenauto voorzien van kenteken [kenteken 8] toebehorende aan [slachtoffer 17] en
- een personenauto voorzien van kenteken [kenteken 9] toebehorende aan [slachtoffer 18] en
- een personenauto voorzien van kenteken [kenteken 10] toebehorende aan [slachtoffer 19] en
- een personenauto voorzien van kenteken [kenteken 11] toebehorende aan [slachtoffer 20] en
- een spijlhek toebehorende aan het [slachtoffer 4];
en letsel en schade veroorzaakt aan:
- [slachtoffer 3] en de aan hem toebehorende fiets;
4:
hij op 19 september 2014 te Amsterdam, als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto) heeft gereden op de weg, Valeriusstraat, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en valse sleutels.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen en maatregelen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 140 uren subsidiair 70 dagen vervangende hechtenis. De advocaat-generaal heeft ten aanzien van feit 3 een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren gevorderd. Ten aanzien van feit 4 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
De raadsvrouw heeft bepleit dat gelet op de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan de straf gematigd dient te worden. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft zij aangevoerd dat de verdachte onder druk is gezet tot het plegen van het feit en dat zijn rol als uitvoerder moet worden meegenomen in de strafmaat. Eveneens heeft zij betoogd dat in de strafmaat rekening gehouden dient te worden met de LOVS-oriëntatiepunten, die uitgaan van een taakstraf van 120 uren, het feit dat de redelijke termijn is verstreken, dat de verdachte civielrechtelijk door diverse partijen wordt aangesproken en dat artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Ten aanzien van het onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft zij het hof verzocht om de eis van de advocaat-generaal te volgen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregelen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging van een slechts vier maanden oude Range Rover met een nieuwwaarde van meer dan € 100.000,-. De verdachte heeft de ruit ingeslagen van de Range Rover en heeft samen met een ander of anderen door middel van een valse sleutel de Range Rover gestart. Zonder in het bezit te zijn van een rijbewijs is de verdachte achter het stuur gekropen en heeft hij een dollemansrit door Amsterdam gemaakt, waarbij hij de auto niet onder controle hield en achtereenvolgens tegen tien geparkeerde auto’s is gebotst. Hij heeft daarbij ook nog een fietser aangereden en straatmeubilair vernield. Deze fietser heeft als gevolg van de aanrijding letsel en schade opgelopen. De verdachte heeft zich niet om de fietser of om de door hem veroorzaakte materiële schade bekommerd, maar is weggevlucht nadat de auto tegen een hek tot stilstand was gekomen. De verdachte heeft een spoor van vernieling achtergelaten. Het hof neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij zich geen rekenschap heeft gegeven van de gevolgen die zijn rijgedrag voor anderen zou kunnen hebben, en na het veroorzaken van al deze schade en dit letsel, is gevlucht. Dat daarbij geen ernstiger letsel aan personen is veroorzaakt is een gelukkige omstandigheid die geenszins aan de verdachte te danken is.
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van het reclasseringsrapport van 14 maart 2018, opgemaakt door reclasseringsmedewerker [naam]. Uit dit rapport volgt dat de verdachte sinds mei 2016 onder toezicht staat van de reclassering in het kader van een andere veroordeling. Dit toezicht verloopt weliswaar met ups en downs, maar de verdachte is voldoende ontvankelijk voor reclasserings-interventies. Bij de verdachte is een dwangstoornis (OCD) gediagnosticeerd en hij is aangemeld voor een behandeling bij De Waag. Geadviseerd wordt om een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelverplichting gericht op verdachtes gedragsproblematiek en verbetering van zijn impulscontrole.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 mei 2018 is de verdachte na het plegen van de nu bewezen verklaarde feiten meerdere keren in aanraking geweest met justitie, hetgeen zorgelijk is. Voorafgaand aan de onderhavige feiten was de verdachte niet eerder veroordeeld, afgezien van een werkstraf die hem als transactie is opgelegd.
Gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, is een gedeeltelijk onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de rechtbank opgelegd, op zichzelf zonder meer passend. Het hof ziet echter aanleiding het ertoe te leiden dat de verdachte niet (opnieuw) gedetineerd raakt, gelet op het reclasseringsadvies en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd (net achttien) ten tijde van het plegen van de feiten. Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het hof gebleken dat de verdachte bezig is zijn leven op orde te krijgen. Gelet hierop acht het hof het ook in het belang van de samenleving om de ontwikkeling in een goede richting niet te doorkruisen met een onvoorwaardelijk deel van een gevangenisstraf, zodat het hof de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf passender acht. Overigens gaat het hof voorbij aan de verklaring van de verdachte dat hij onder druk is gezet om de auto te stelen, nu voor deze stelling buiten de verklaring van de verdachte geen enkel solide aanknopingspunt is te vinden.
Het hof acht, alles afwegende, rekening houdend met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, ten aanzien van de feiten 1 en 2 naast een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, een taakstraf van 200 uren passend en geboden. Het hof komt daarmee tot hogere straffen dan door de advocaat-generaal geëist en dan de taakstraf van 120 uren waaraan de raadsvrouw heeft gerefereerd, nu de aard en ernst van de feiten daartoe aanleiding geven. Bij de straftoemeting wordt niet alleen rekening gehouden met de waarde van het vervoermiddel, de professionele werkwijze, en het gebrek aan verhaalsmogelijkheden, maar tevens gelet op het feit dat dit oriëntatiepunt slechts betrekking heeft op de diefstal van een auto en de verdachte daarnaast nog andere misdrijven heeft gepleegd.
Het hof heeft echter geconstateerd dat in eerste aanleg de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Gelet daarop zal het hof die in beginsel passend geachte taakstraf van 200 uren verminderen met 20 uren, zodat een taakstraf resteert van 180 uren. Ten aanzien van het onder 3 en 4 bewezenverklaarde volgt het hof de eis van de advocaat-generaal. Dat wil zeggen dat ter zake van feit 3 een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid wordt opgelegd en dat het hof het raadzaam acht, gelet op de straffen en maatregelen die het hof voor de feiten 1, 2 en 3 oplegt, te bepalen dat ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 19]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.899,00, bestaande uit materiële schade. Daarbij is de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsvrouw van de verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij betwist. Zij heeft aangevoerd dat onvoldoende duidelijk is welke schade rechtstreeks verband houdt met het tenlastegelegde feit en dat de auto mogelijk al schade zou hebben gehad van eerdere aanrijdingen.
Het hof overweegt als volgt.
Niet is bestreden dat de auto van de benadeelde partij op 19 september 2014 als gevolg van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde handelen van de verdachte beschadigd is geraakt. Het verweer betreft de precieze omvang van de schade. Het hof constateert op grond van de factuur die de door de benadeelde partij is overgelegd, dat de auto kort na het incident is gerepareerd. Hetgeen de raadsvrouw tegenover deze gemotiveerde vordering heeft gesteld, is niet meer dan een suggestie en geldt daarom naar het oordeel van het hof niet als een toereikende betwisting van de vordering. Het hof heeft geen aanleiding om eraan te twijfelen dat de gevorderde schade, die past bij de bewezenverklaarde toedracht, is ontstaan als gevolg van het handelen van de verdachte. Gelet hierop, en op het feit dat de vordering overigens niet is betwist, is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 18]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.407,97, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voorts is de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 270,00, omdat door het Waarborgfonds Motorverkeer ter zake van deze schade reeds een bedrag van € 10.387,97 aan de benadeelde partij is uitgekeerd. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, zonder daarbij een nadere onderbouwing te geven.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag van € 270,-. De vordering is in zoverre niet betwist. De verdachte is tot vergoeding van die schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum, gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. Op grond van de wettelijke regeling, zoals neergelegd in de artikelen 25 en 27 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen heeft het Waarborgfonds Motorverkeer, nadat het een uitkering heeft gedaan aan een benadeelde, een (eigen) recht van verhaal tegen alle aansprakelijke personen. Dat brengt mee dat bij gebreke van informatie die in een andere richting wijst, moet worden aangenomen dat de voormelde uitkering door het Waarborgfonds Motorverkeer aan de benadeelde partij Rueb geen voorlopig (voorschot) karakter heeft en dat het Waarborgfonds in zoverre is gesubrogeerd in zijn rechten.
Dat brengt mee dat de benadeelde partij ten aanzien van het gedeelte van de schade dat door het Waarborgfonds Motorverkeer is vergoed, niet in de vordering kan worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.567,00, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voorts is de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsvrouw van de verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij betwist. Zij heeft aangevoerd dat de benadeelde partij allrisk verzekerd was en dat de verzekeringsmaatschappij bereid was de auto volledig te herstellen en in dezelfde staat te brengen als vóór het strafbare feit. De benadeelde partij heeft zelf er voor gekozen om afstand te doen van de auto, omdat zij dacht dat de auto niet meer veilig zou zijn. Dit is slechts een aanname die geenszins is onderbouwd. Er is derhalve geen sprake geweest van gedwongen afstand doen en daarom in zoverre ook geen rechtstreekse schade die te verhalen is op de verdachte. De extra kosten die zijn gemoeid met de keuze die de benadeelde partij heeft gemaakt komt voor eigen rekening en niet voor die van de verdachte. Zij voert tevens aan dat de kosten van de overige posten onvoldoende met stukken zijn onderbouwd.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft de auto van de benadeelde partij gestolen door middel van braak en valse sleutel. Vervolgens heeft hij zeer grote schade aan die auto toegebracht, door daarmee achtereenvolgens tegen tien verschillende auto’s, een fietser en een hek aan te botsen. De auto was op het moment van diefstal ruim vier maanden oud. De verzekeraar van de benadeelde partij heeft de kosten van reparatie van de auto begroot op € 51.113,96. De benadeelde partij heeft ervoor gekozen de auto niet te laten repareren en een nieuwe, soortgelijke auto aan te schaffen. In dit geding vordert zij:
  • een bedrag van € 6.688,00, betreffende het verschil tussen de aanschafwaarde van de gestolen auto (€ 114.530,00) en het door de verzekeraar uitgekeerde bedrag (€ 107.741,96 – zijnde de reparatiekosten, vermeerderd met een daggeldvergoeding, de restwaarde van de auto en een coulance uitkering, minus het eigen risico) en
  • een bedrag van in totaal € 1.788,00 aan andere schadeposten, die niet zijn betwist.
In totaal bedraagt de vordering € 8.567,00.
Op een benadeelde partij rust de verplichting de schade te beperken, voor zover dit mogelijk is en redelijkerwijs van haar kan worden gevergd. De benadeelde partij heeft er voor gekozen afstand te doen van de door de verdachte gestolen auto, nu, zo is ter terechtzitting in hoger beroep toegelicht, verschillende experts hebben verklaard dat na het repareren van de auto niet met zekerheid vastgesteld kan worden dat de auto in exact dezelfde staat zal zijn als voor het incident. Er kunnen verborgen gebreken in de auto blijven zitten. Daarbij komt dat het na reparatie zou gaan om een gerepareerde auto die een grote schade heeft gehad, hetgeen bij verkoop of inruil de waarde van de auto drukt. Tegen deze achtergrond acht het hof de keuze van de benadeelde partij om de auto niet te laten repareren, maar tegen meerkosten te kiezen voor de levering van een nieuwe auto niet onredelijk. Ook deze meerkosten, groot € 6.688,00, komen redelijkerwijs dan ook voor rekening van de verdachte.
Hieruit volgt dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum, gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 62, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 7, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het onder 4 bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde
  • zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, Wibautstraat 12 te Amsterdam, zolang en zo frequent als de reclassering dit noodzakelijk acht, en dat hij zich houdt aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft;
  • zich – indien en voor zover Reclassering Nederland dat noodzakelijk acht – gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van De Waag, of soortgelijke ambulante forensische zorginstelling, en zich daarbij houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling worden gegeven.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1
STK Zaktelefoon 2.00 STK Handschoenen 1.00 STK Pet.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 19]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 19] ter zake van het onder 2, 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.899,00 (duizend achthonderdnegenennegentig euro) ter zake van materiële schade.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 19], ter zake van het onder 2, 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.899,00 (duizend achthonderdnegenennegentig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
28 (achtentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 18]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 18] ter zake van het onder 2, 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 270,00 (tweehonderdzeventig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 18], ter zake van het onder 2, 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 270,00 (tweehonderdzeventig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 19 september 2014.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2, 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 8.576,00 (achtduizend vijfhonderdzesenzeventig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 2, 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 8.576,00 (achtduizend vijfhonderdzesenzeventig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
77 (zevenenzeventig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 19 september 2014.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. R. Kuiper en mr. G.M. Boekhoudt, in tegenwoordigheid van mr. C. Schenker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 juni 2018.
Mr. G.M. Boekhoudt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.