In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder op 9 oktober 2017 bij verstek veroordeeld voor overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep voor de zaak met parketnummer 96-127642-17, omdat hij niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van veertien dagen hoger beroep heeft ingesteld. Dit leidde tot de beslissing dat de verdachte in deze zaak niet-ontvankelijk wordt verklaard.
In de zaak met parketnummer 96-147916-17 heeft het hof de tenlastelegging beoordeeld. De verdachte werd beschuldigd van het besturen van een motorrijtuig terwijl zijn rijbewijs was ingevorderd. Het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan deze overtreding, ondanks het verweer van de raadsman dat niet bewezen kon worden dat de verdachte het feit had begaan. Het hof heeft de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn persoonlijke situatie en de positieve ontwikkelingen in zijn leven.
Uiteindelijk heeft het hof besloten om een taakstraf op te leggen van 30 uren en 15 dagen hechtenis, in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, om de verdachte de kans te geven zijn leven weer op de rails te krijgen. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd voor zover deze aan het oordeel van het hof onderworpen was, en heeft opnieuw recht gedaan in de zaak.