In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 20 december 2016 was gewezen. De verdachte, geboren in 1967 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was beschuldigd van diefstal van een jas van het merk Tom Ford ter waarde van € 4.299,-. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan diefstal door twee of meer verenigde personen. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. Het hof oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten en dat het bewezen verklaarde strafbaar was. De raadsman had aangevoerd dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, maar het hof oordeelde dat de politie onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid kon besluiten tot het aanleggen van handboeien bij de verdachte.
De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een geldboete van € 500,- of 10 dagen vervangende hechtenis. In hoger beroep heeft het hof dezelfde straf opgelegd, waarbij het hof rekening hield met de aard van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De verdachte had samen met een ander de jas gestolen, wat schade en overlast veroorzaakte voor de gedupeerden. De advocaat-generaal had verbeurdverklaring van de jas gevorderd, maar het hof achtte dit niet opportuun.
De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar het hof verklaarde deze niet-ontvankelijk, omdat de omvang van de schade niet kon worden vastgesteld zonder nadere bewijsvoering. Het hof besloot ook dat het in beslag genomen geldbedrag van € 1.760,- aan de verdachte moest worden teruggegeven, omdat niet was voldaan aan de vereisten voor verbeurdverklaring. De op te leggen straf was gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.