ECLI:NL:GHAMS:2018:3156

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2018
Publicatiedatum
31 augustus 2018
Zaaknummer
23-004831-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam inzake diefstal van een dure jas

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 20 december 2016 was gewezen. De verdachte, geboren in 1967 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was beschuldigd van diefstal van een jas van het merk Tom Ford ter waarde van € 4.299,-. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan diefstal door twee of meer verenigde personen. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. Het hof oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten en dat het bewezen verklaarde strafbaar was. De raadsman had aangevoerd dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, maar het hof oordeelde dat de politie onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid kon besluiten tot het aanleggen van handboeien bij de verdachte.

De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een geldboete van € 500,- of 10 dagen vervangende hechtenis. In hoger beroep heeft het hof dezelfde straf opgelegd, waarbij het hof rekening hield met de aard van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De verdachte had samen met een ander de jas gestolen, wat schade en overlast veroorzaakte voor de gedupeerden. De advocaat-generaal had verbeurdverklaring van de jas gevorderd, maar het hof achtte dit niet opportuun.

De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar het hof verklaarde deze niet-ontvankelijk, omdat de omvang van de schade niet kon worden vastgesteld zonder nadere bewijsvoering. Het hof besloot ook dat het in beslag genomen geldbedrag van € 1.760,- aan de verdachte moest worden teruggegeven, omdat niet was voldaan aan de vereisten voor verbeurdverklaring. De op te leggen straf was gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-004831-16
Datum uitspraak: 11 juni 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 20 december 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-703298-16 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
adres: [adres],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 mei 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 december 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een jas (van het merk Tom Ford met een waarde van 4.299,- euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 december 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een jas van het merk Tom Ford met een waarde van 4.299,- euro, toebehorende aan [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Bespreking van een in hoger beroep gevoerd verweer

De raadsman heeft aangevoerd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte bij zijn aanhouding en tijdens het transport ten onrechte is geboeid, hetgeen in strijd is met artikel 22 van de Ambtsinstructie. Het door de verdachte geleden nadeel – ongemak – dient volgens de raadsman tot strafvermindering te leiden.
Het hof overweegt omtrent het door de raadsman gestelde vormverzuim het navolgende. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 11 december 2016, dat is opgemaakt door de politieambtenaar [verbalisant] die ook de aanhouding van de verdachte heeft verricht, blijkt het volgende. Bij aankomst van [verbalisant] liep de verdachte op de Stadhouderskade te Amsterdam, met twee personeelsleden van de bestolen winkel vlak achter hem. Voorts staat beschreven dat de verdachte net voor zijn aanhouding hevig transpireerde, een nerveuze indruk maakte door de hele tijd om zich heen te kijken en met kracht een zwart voorwerp voor zich uit gooide, kennelijk met de bedoeling om zich van dit voorwerp te ontdoen (doorgenummerde p. 13). In het proces-verbaal van aanhouding is als reden voor het aanleggen van transportboeien bij het transport van de verdachte, die zich had geïdentificeerd als [verdachte], geboren in Joegoslavië en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, naar de plaats van voorgeleiding vermeld: “vluchtgevaar” (doorgenummerde p. 6).
Naar het oordeel van het hof kon de politieambtenaar [verbalisant] onder de voormelde omstandigheden in redelijkheid menen, dat de feiten en omstandigheden redelijkerwijs vereisten met het oog op het gevaar voor ontvluchting, dat bij de verdachte ten behoeve van het vervoer handboeien werden aangelegd. Gelet op de tekst van artikel 22 van de ‘Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren’ is van een vormverzuim dan ook geen sprake. Dat geldt ook voor het gestelde dat het gebruik van de handboeien niet aan de meerdere van [verbalisant] is gemeld. Het proces-verbaal van aanhouding houdt immers in (op doorgenummerde p. 7) dat [verbalisant] de hulpofficier van justitie heeft geïnformeerd over de aanhouding.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 500, subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de aard van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan diefstal van een dure jas uit een winkel, waarbij zijn mededader ervoor heeft gezorgd dat de jas blijvend uit de machtssfeer van de rechtmatige eigenaar is geraakt. De verdachte heeft met deze diefstal schade veroorzaakt en overlast berokkend aan het gedupeerde bedrijf en inbreuk gemaakt op diens eigendomsrecht.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete zoals in eerst aanleg is opgelegd passend en geboden. Daarbij heeft het hof er ook op gelet dat de verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie behoudens deze zaak alleen in 2000 is veroordeeld ter zake van een winkeldiefstal en het hof – hoewel de uitvoering van de diefstal tekenen van een zekere professionaliteit vertoont – geen aanleiding ziet een hogere straf op te leggen dan door de advocaat-generaal geëist.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof zal beslissen tot verbeurdverklaring van de gestolen jas. Hoewel het hof vaststelt dat ook van een niet-inbeslaggenomen voorwerp de verbeurdverklaring kan worden bevolen, acht het hof de oplegging van deze bijkomende straf niet opportuun.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.552,89, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij is in de vordering bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman van de verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij betwist. Hij heeft aangevoerd dat de inkoopprijs van de jas als schade kan gelden en dat deze inkoopprijs niet bekend is, terwijl evenmin bekend is of de schade door de verzekering van de benadeelde partij is gedekt.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat in het licht van het tegen de vordering gevoerde verweer ten aanzien van de omvang van de schade zonder nadere bewijsvoering van de zijde van de benadeelde partij de omvang van de schade door het hof niet kan worden vastgesteld. Het hof is van oordeel dat het een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren als de benadeelde partij in dit stadium alsnog in de gelegenheid zou worden gesteld bedoeld nader bewijs te leveren. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Beslag

Het onder de verdachte inbeslaggenomen geld ten bedrage van € 1760,00 dient aan hem te worden teruggegeven. Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat ten aanzien van dit aangetroffen geldbedrag is voldaan aan de vereisten voor verbeurdverklaring zoals vermeld in artikel 33a Wetboek van Strafrecht. De enkele stelling van de advocaat-generaal dat het voor de hand ligt aan te nemen dat dit geld afkomstig is uit een criminele bron is daarvoor niet voldoende.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven geld ter waarde van € 1760,00.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte elk de eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. G. Oldekamp en mr. M. Lolkema, in tegenwoordigheid van mr. C. Schenker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 juni 2018.