In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 12 september 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1987, was aangeklaagd voor diefstal van een fiets op of omstreeks 8 juni 2017 in Amsterdam. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem had veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken, waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij GGZ Inforsa.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 28 mei 2018 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een ander de fiets had weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Het hof heeft de tenlastelegging verbeterd waar nodig, zonder de verdachte in zijn verdediging te schaden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit slechts een aantekening was en niet voldeed aan de vereisten van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan diefstal door twee of meer verenigde personen en heeft de strafbaarheid van de verdachte bevestigd. De opgelegde straf is gegrond op artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de gevangenisstraf vastgesteld op één week, waarbij de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering zal worden gebracht. Het hof heeft de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.