ECLI:NL:GHAMS:2018:3273

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 september 2018
Publicatiedatum
7 september 2018
Zaaknummer
200.238.304/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging uithuisplaatsing minderjarigen in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen, geboren uit de relatie van de verzoekster (de moeder) en de belanghebbende (de vader). De moeder had in hoger beroep beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter van 23 februari 2018, waarin de kinderen onder toezicht waren gesteld en uithuisgeplaatst. De gecertificeerde instelling (GI) had verzocht om verlenging van de uithuisplaatsing, wat door de moeder werd betwist. De moeder stelde dat zij in staat was om voor de kinderen te zorgen en dat de verlenging van de uithuisplaatsing niet noodzakelijk was. Het hof heeft echter geoordeeld dat, ondanks de positieve ontwikkelingen in de situatie van de moeder, de kinderen nog steeds een belaste voorgeschiedenis hebben van verwaarlozing en mishandeling. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen nog zorgelijke signalen vertonen en dat traumatherapie noodzakelijk is. De moeder is momenteel stabiel en medicatietrouw, maar het hof oordeelt dat de situatie nog niet voldoende is om de kinderen onmiddellijk terug te plaatsen. De beslissing van de kinderrechter om de uithuisplaatsing te verlengen is bekrachtigd, en het verzoek van de moeder om de GI te veroordelen in de kosten is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.238.304/ 01
zaaknummer rechtbank: C/15/269804 / JU RK 18/201
beschikking van de meervoudige kamer van 4 september 2018 inzake
[X],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.M. Koopman te Alkmaar,
en
de gecertificeerde instelling stichting Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbende is verder aangemerkt:
- [Y] (hierna te noemen: de vader).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) (hierna: de kinderrechter) van 23 februari 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 1 mei 2018 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 23 februari 2018.
2.2
De GI heeft op 21 juni 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts ingekomen een brief van de zijde van de moeder van 19 juni 2018 met bijlage, ingekomen op 20 juni 2018.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 23 juli 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door twee gezinsmanagers;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers.
De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de moeder en de vader zijn - voor zover hier van belang - geboren:
- [A] (hierna te noemen: [kind a] ), [in] 2011, te [geboorteplaats] , en
- [B] (hierna te noemen: [kind b] ), [in] 2013, te [geboorteplaats] .
[kind a] en [kind b] worden hierna gezamenlijk de kinderen genoemd. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.2
De kinderen zijn bij beschikking van 6 september 2017 van de kinderrechter voorlopig onder toezicht gesteld van de GI. Bij beschikking van 18 september 2017 zijn de kinderen onder toezicht gesteld tot 18 september 2018.
3.3
Bij de stukken bevindt zich een raadsrapport van 15 sept 2017.
3.4
Bij beschikking van 18 september 2017 is tevens een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend in een netwerkpleeggezin, te weten bij de tante moederszijde, tot 5 december 2017. Bij beschikking van 9 november 2017 is deze machtiging ten aanzien van beide kinderen verlengd tot 18 september 2018.
Bij beschikking van 30 november 2017 is op verzoek van de GI een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een crisispleeggezin verleend voor de duur van vier weken. Deze machtiging is nadien verlengd tot 6 maart 2018.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is op verzoek van de GI de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg van de minderjarigen verlengd tot 18 september 2018.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking en voor zover de wet dat toelaat uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de GI af te wijzen en te beslissen dat de kinderen weer bij haar zullen verblijven op de kortst mogelijke termijn. Daarnaast verzoekt zij de GI te veroordelen in de kosten van beide instanties, hetgeen door de moeder wordt begroot op € 286,- (tweemaal de eigen bijdrage van € 143,-) en het griffierecht.
4.3
De GI verzoekt het door de moeder ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Op verzoek van de gecertificeerde instelling kan de kinderrechter, krachtens artikel 1:265c, tweede lid, BW de duur hiervan telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
Ter beoordeling aan het hof ligt voor de vraag of deze gronden in de onderhavige zaak aanwezig waren ten tijde van het geven van de bestreden beschikking en of dit ook thans nog het geval is.
5.2
De rechtbank heeft – kort gezegd – aan de verlenging van de duur van de machtiging uithuisplaatsing ten grondslag gelegd dat de kinderen meermalen getuige zijn geweest van psychoses van de moeder en dat tijdens deze onstabiele periodes van de moeder sprake is geweest van verwaarlozing en mishandeling van de kinderen.
5.3
De moeder betwist dat zij haar kinderen heeft verwaarloosd of mishandeld en dat zij vier keer een psychose heeft gehad. In overleg met de GGZ is haar medicatie gewijzigd, waardoor het niet goed ging met haar en zij psychotisch is geworden. Na de laatste opname in de zomer van 2017 is hierin snel verandering gekomen met de juiste medicatie. Op 24 oktober 2017 is zij ontslagen uit de kliniek en sindsdien gaat het goed met haar. Er is ambulant toezicht door de GGZ en ze slikt consequent haar medicatie.
De verlenging van de uithuisplaatsing is niet noodzakelijk in het belang van de kinderen. De moeder is in staat om de kinderen te verzorgen en op te voeden. De NIKA-therapie heeft zij vroegtijdig en succesvol afgerond. Dat de kinderen zorgelijke kindsignalen laten zien voorafgaand aan de bezoekmomenten betwist zij bij gebrek aan wetenschap. Het contact verloopt goed en uitbreiding van het contact is aan de orde. Niet is vastgesteld dat de kinderen trauma’s zouden hebben. Traumatherapie zouden zij ook kunnen volgen als zij bij de moeder wonen. Het rapport van het AMC geeft aan dat er niets met hen aan de hand is. Ook is niet aangetoond dat bepaalde signalen te maken hebben met de moeder.
5.4
De GI voert aan dat uit het raadsrapport en de politiemeldingen wel degelijk blijkt dat de mishandeling en verwaarlozing van de kinderen heeft plaatsgevonden. Dat de moeder viermaal is opgenomen blijkt uit het verslag van de GGZ. De moeder was bovendien niet medicatietrouw en hield de hulp vanuit de GGZ steeds meer af. Zij dient ten behoeve van de kinderen aan te tonen medicatietrouw te blijven.
Het doel is om de kinderen in de toekomst terug te plaatsen bij de moeder, maar dit moet zorgvuldig worden aangepakt en het tempo van de kinderen is hierbij leidend. In februari 2018 ging het een periode niet goed met de kinderen en ondervonden ze ernstige stress rondom de bezoekmomenten met de moeder. Sinds de pleegouders hebben aangegeven dat de kinderen hun moeder niet hoeven te zien als ze niet willen, is deze stress aanzienlijk verminderd. In vervolg op een succesvol afgerond NIKA-traject zijn de kinderen aangemeld bij de GGZ voor traumatherapie en verder psychologisch onderzoek, waarin ook de moeder en de vader zullen worden meegenomen. Terugplaatsing is op dit moment niet in het belang van de kinderen. Het contact dient eerst op verantwoorde wijze te worden opgebouwd. Sinds begin maart 2018 zijn de bezoekmomenten tussen de moeder en de kinderen weer gestart en wordt er in frequentie opgebouwd. De bezoekmomenten vinden momenteel bij de moeder thuis plaats en de begeleiding wordt hierbij afgebouwd. In het crisispleeggezin kunnen de kinderen blijven zolang dat nodig is.
5.5
De raad heeft ter zitting geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen. De motivatie en de wens van de moeder om weer een situatie te creëren waar kinderen naar terug kunnen komen geeft voor de toekomst een stevige basis voor vertrouwen. Gezien hetgeen de kinderen hebben meegemaakt, is het echter te risicovol om daar nu in mee te gaan. Eerst moet worden onderzocht wat de kinderen nodig hebben. Bovendien is niet helder of de moeder zich bewust is van hetgeen er gebeurd is in die periode.
5.6
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. De moeder heeft een psychische stoornis met psychotische en affectieve symptomen. Zij ontvangt hiervoor sinds oktober 2016 medicamenteuze en ambulante hulpverlening van de GGZ, waar zij sindsdien ook viermaal opgenomen is geweest. Gebleken is dat de moeder tijdens stabiele periodes goed voor haar kinderen kan zorgen, maar dat er in het verleden tijdens onstabiele periodes sprake is geweest van verwaarlozing en mishandeling van de kinderen, waarbij de moeder zorg steeds meer heeft afgehouden en zij slechts ten dele tot geen ziektebesef had.
In 2017 zijn door de politie verschillende meldingen bij Veilig Thuis gedaan, wegens huiselijk geweld en verwaarlozing en mishandeling. Op 18 september 2017 zijn beide kinderen bij de tante (mz) geplaatst, maar wegens spanningen tussen de moeder en de tante verblijven zij sinds 30 november 2017 in hun huidige crisispleeggezin. NIKA-therapie hebben zij positief afgerond en inmiddels zijn beide kinderen gestart met traumatherapie bij Wijs in de Wijk.
De medicatie van de moeder is weer aangepast en zij is momenteel stabiel. De moeder krijgt nog eens in de drie weken ambulante begeleiding van de GGZ. De moeder geeft aan vrijwilligerswerk te doen, haar netwerk te hebben uitgebreid en haar leven weer op de rit te hebben. Het contact tussen de moeder en de kinderen vindt momenteel wekelijks op woensdag plaats gedurende vijf uur en twee keer per maand op vrijdag gedurende vier uur. Tevens zien de kinderen hun vader twee vrijdagen per maand.
5.7
Uit vorenstaande blijkt dat de kinderen een belaste voorgeschiedenis hebben, waarin mishandeling en verwaarlozing aan de orde zijn geweest. Zij laten ook nu nog zorgelijke kindsignalen zien zoals angstig gedrag, met name rondom de contactmomenten met de moeder. Hoewel nog onduidelijk is waar dit precies door veroorzaakt wordt, is voldoende duidelijk geworden dat de kinderen geschaad zijn in hun ontwikkeling en dat traumatherapie nodig is om hier meer inzicht te verkrijgen en behandeling te bieden.
De moeder is thans gedurende enige tijd stabiel en medicatietrouw. Ook is tijdens de NIKA-observaties naar voren gekomen dat de moeder sensitief en responsief naar de kinderen toe is en heeft zij advies goed opgepakt. Dit geeft een goede basis voor de toekomst. Het hof is echter van oordeel dat de situatie, ondanks de positieve ontwikkelingen, mede gezien de ontwikkeling van de kinderen en hun belaste voorgeschiedenis, nog niet stabiel genoeg is voor onmiddellijke terugplaatsing. Het was ten tijde van de bestreden beschikking maar ook nog op dit moment noodzakelijk de kinderen uit huis te plaatsen in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen. Er dient eerst te worden gewerkt aan verdere stabilisatie van de situatie en te worden bezien of de moeder medicatietrouw blijft. Ook dient de moeder meer inzicht te krijgen in de impact die de gebeurtenissen hebben gehad op de kinderen. Het hof overweegt hierbij dat het ervan uitgaat dat de GI zich zal blijven inspannen om de ter zitting in hoger beroep toegezegde uitbreiding van het contact tussen de moeder en de kinderen door te zetten en dat de hulpverlening voortvarend wordt opgepakt, zodat aan terugplaatsing bij de moeder kan worden gewerkt, een en ander vanzelfsprekend met inachtneming van de belangen van de kinderen.
5.8
Het hof ziet gelet op het voorgaande en vanwege de familierechtelijke aard van de huidige procedure geen aanleiding om de GI te veroordelen in de kosten van beide instanties zoals door de moeder verzocht.
5.9
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. Kok, T.A.M. Tijhuis en R.G. Kemmers, in tegenwoordigheid van mr. J. Stein als griffier, en is op 4 september 2018 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.