ECLI:NL:GHAMS:2018:3307

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2018
Publicatiedatum
12 september 2018
Zaaknummer
23-000732-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in drugszaken met betrekking tot Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Bulgarije in 1975, was in eerste aanleg veroordeeld voor het voorhanden hebben van stoffen die als versnijdingsmiddelen voor harddrugs konden worden gebruikt. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk bereiden, bewerken, verkopen en vervoeren van cocaïne en heroïne, waarbij de verdachte op of omstreeks 25 maart 2014 in Amsterdam en/of Rotterdam betrokken zou zijn geweest.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 20 maart 2018 heeft de advocaat-generaal de bevestiging van het vonnis van de rechtbank gevorderd, terwijl de verdediging betwistte dat de verdachte opzet had op het voorhanden hebben van de aangetroffen stoffen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een grote hoeveelheid stoffen voorhanden had, maar oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat deze stoffen bestemd waren voor de productie van verboden middelen.

Het hof heeft de verklaring van de verdachte, dat hij dacht dat de tassen aarde of mest bevatten, ongeloofwaardig geacht, maar concludeert dat dit niet voldoende is om tot een veroordeling te komen. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en spreekt de verdachte vrij van het tenlastegelegde. Tevens gelast het hof de bewaring van in beslag genomen voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000732-17
datum uitspraak: 3 april 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 februari 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-730019-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Bulgarije) op [geboortedatum] 1975,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 maart 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 maart 2014 te Amsterdam en/of te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde lid en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne en/of heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne en/of MDMA, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, opzettelijk stoffen, te weten
- een of meerdere (grote) hoeveelhe(i)d(en) coffeïne en paracetamol en/of
- een of meerdere (grote) hoeveelhe(i)d(en) lidocaïne
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.

Vrijspraak

Ten aanzien van het tenlastegelegde heeft de rechtbank overwogen dat de verdachte op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de inhoud van de tassen de illegale en criminele bestemming van het versnijden van harddrugs zouden hebben. De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op datzelfde standpunt gesteld. De verdediging heeft onder meer bestreden dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het voorhanden hebben van de uiteindelijk in de twee tassen aangetroffen stoffen coffeïne/paracetamol en lidocaïne dan wel dat hij wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de aangetroffen stoffen bestemd waren om als versnijdingsmiddel voor verdovende middelen te worden gebruikt.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is naar voren gekomen dat de verdachte een zeer grote hoeveelheid stoffen voorhanden had, die als versnijdingsmiddelen bij de productie en verkoop van bij de Opiumwet verboden verdovende middelen als cocaïne en heroïne kunnen worden gebruikt.
De verdachte heeft – kort samengevat – verklaard dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de tassen aarde en/of mest bevatten. Het hof acht deze verklaring, gelet op de omstandigheden waaronder de verdachte in het bezit van de tassen is gekomen, ongeloofwaardig.
Het hof is desalniettemin van oordeel dat de verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, nu – ook al zou ervan uit worden gegaan dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van voormelde stoffen in de tassen – niet kan worden bewezen dat de verdachte ook wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die stoffen bestemd waren voor onder meer de productie van middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I. Het enkele feit dat de overdracht van genoemde stoffen aan de verdachte op schimmige wijze is verlopen is daartoe onvoldoende.
Gezien het voorgaande is het hof – anders dan de rechtbank en het Openbaar Ministerie en met de verdediging – van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om een veroordeling van het tenlastegelegde te kunnen dragen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.

Beslag

Het hof gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
14.00 STK Verpakkingsmateriaal, 4727676;
1.00 STK Tas Kl: groen, shoppertas met opdruk everest en dieren, 4727630;
1.00 STK Tas Kl: rood/wit, shoppertas, 4727644.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK Verpakkingsmateriaal, 4727676;
2. 1.00 STK Tas Kl: groen, shoppertas met opdruk everest en dieren, 4727630;
3. 1.00 STK Tas Kl: rood/wit, shoppertas, 4727644.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Lolkema, mr. G. Oldekamp en mr. G.M. Boekhoudt, in tegenwoordigheid
van mr. F. van den Brink, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 april 2018.
[…]