ECLI:NL:GHAMS:2018:3318

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 september 2018
Publicatiedatum
14 september 2018
Zaaknummer
23-002019-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging en aanvulling van het vonnis in een jeugdzaak met betrekking tot niet-ontvankelijkheidsverweer en strafmotivering

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak is geregistreerd onder parketnummer 23-002019-18 en de uitspraak vond plaats op 13 september 2018. De verdachte, geboren in 2000, had eerder een vonnis ontvangen van de kinderrechter op 5 juni 2018, waartegen hoger beroep werd ingesteld. Tijdens de zitting op 30 augustus 2018 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis van de kinderrechter zou worden bevestigd, terwijl de raadsvrouw vrijspraak bepleitte.

Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter bevestigd, maar met enkele aanvullingen. Het hof heeft het ontvankelijkheidsverweer van de raadsvrouw besproken en enkele wijzigingen aangebracht in de bewijsmiddelen. Tevens is de strafmotivering aangevuld en is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toegevoegd aan de lijst van relevante wetsartikelen. De raadsvrouw had betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat er een OM-transactie aangeboden had moeten worden. Het hof oordeelde echter dat onder bijzondere omstandigheden van de vervolgingsrichtlijn afgeweken mocht worden, gezien de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

De Raad voor de Kinderbescherming had geadviseerd om een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen, met bijzondere voorwaarden. Het hof heeft deze aanbevelingen overgenomen, ondanks de problematische jeugd van de verdachte en zijn ambivalente houding ten opzichte van hulpverlening. Het hof benadrukt het belang van de noodzakelijke hulp voor de verdachte om zijn leven op de rit te krijgen. Uiteindelijk bevestigde het hof het vonnis van de kinderrechter, met inachtneming van de aangebrachte aanvullingen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002019-18
datum uitspraak: 13 september 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 5 juni 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-052400-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
30 augustus 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof:
  • het ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde ontvankelijkheidsverweer bespreekt;
  • aan bewijsmiddel 1 toevoegt: “pleegplaats: Landsmeer”;
  • aan bewijsmiddel 3 toevoegt: “Wij vervoegden ons bij onze collega’s. Wij zagen een scooter liggen op de grond. De scooter was voorzien van kenteken [kenteken].”
  • de strafmotivering aanvult;
  • artikel 63 Wetboek van Strafrecht (Sr) toevoegt aan de lijst van wetsartikelen waarop de straf is gegrond;
  • de op pagina 5 van het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg genoemde vervangende hechtenis voor de duur van 25 dagen verbeterd leest als: 20 dagen jeugddetentie.

Bespreking gevoerd verweer

De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, aangezien aan de verdachte daarvoor in lijn met de richtlijnen van het openbaar ministerie een OM-transactie had moeten worden aangeboden.
Het hof overweegt dat onder bijzondere omstandigheden van een vervolgingsrichtlijn die een buitengerechtelijke afdoening voorschrijft, mag worden afgeweken en tot dagvaarding mag worden overgegaan. Zo hier al sprake is geweest van een afwijking van de toepasselijke richtlijn en kader voor strafvordering jeugd en adolescenten, rechtvaardigden de ernst van het feit, het feit dat sprake is van een eerdere veroordeling in december 2015 en met name de persoon van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden zonder meer de keuze van het openbaar ministerie om tot dagvaarden over te gaan.
Dat de afweging van het openbaar ministerie in het geval van de medeverdachte – van wie de persoonlijke omstandigheden het hof onbekend zijn – kennelijk anders is uitgevallen doet aan dit oordeel niet af. Het hof verwerpt het verweer.

Aanvulling strafmotivering

Het hof ziet geen aanleiding, evenmin als de advocaat-generaal, om af te wijken van hetgeen door de kinderrechter is opgelegd.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft – overeenkomstig het advies in het rapport van 4 juni 2018 – ter terechtzitting in hoger opnieuw geadviseerd om een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen en daaraan bijzondere voorwaarden te verbinden bestaande uit de verplichting om mee te werken aan het vinden van passend onderwijs, mee te werken aan begeleiding ten behoeve van zijn cannabisverslaving en mee te werken aan een begeleid wonen traject, één en ander onder begeleiding en toezicht van JBRA.
Uit het dossier en ook ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte een problematische jeugd heeft gehad en dat hij inmiddels een ambivalente houding heeft tegenover hulpverlening. Ter terechtzitting is ook gebleken dat de verdachte niet langer bij zijn moeder kan wonen en dat hij daarom bij zijn vriendin in Almere verblijft.
De gezinsmanager heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat de verdachte geen inzicht wil geven in zijn verblijfssituatie. Een traject tot begeleid wonen is ingezet, maar daarvoor geldt wel dat de verdachte bereid moet zijn om mee te werken van zijn cannabisverslaving af te komen. De verdachte heeft aangegeven dat hij zelf weinig behoefte heeft aan begeleid wonen en hulp bij het afkicken van zijn verslaving, aangezien hij al veel hulpverlening heeft gehad.
Het hof acht het echter noodzakelijk dat de verdachte, met het oog op zijn verdere ontwikkeling, de nodige hulp zal krijgen om met zichzelf aan de slag te gaan en zijn leven op de rit te krijgen.
Het hof verenigt zich, alles afwegende, met de door de kinderrechter opgelegde deels voorwaardelijke werkstraf en de daaraan verbonden, door de Raad geadviseerde, bijzondere voorwaarden. Dat de verdachte na de pleegdatum een geldboete opgelegd heeft gekregen, leidt het hof niet tot een ander oordeel.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. P.F.E. Geerlings en mr. S.C.C. Hes-Bakkeren, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
13 september 2018.
Mr. S.C.C. Hes-Bakkeren is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]