In deze zaak, die werd behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak is geregistreerd onder parketnummer 23-002019-18 en de uitspraak vond plaats op 13 september 2018. De verdachte, geboren in 2000, had eerder een vonnis ontvangen van de kinderrechter op 5 juni 2018, waartegen hoger beroep werd ingesteld. Tijdens de zitting op 30 augustus 2018 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis van de kinderrechter zou worden bevestigd, terwijl de raadsvrouw vrijspraak bepleitte.
Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter bevestigd, maar met enkele aanvullingen. Het hof heeft het ontvankelijkheidsverweer van de raadsvrouw besproken en enkele wijzigingen aangebracht in de bewijsmiddelen. Tevens is de strafmotivering aangevuld en is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toegevoegd aan de lijst van relevante wetsartikelen. De raadsvrouw had betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat er een OM-transactie aangeboden had moeten worden. Het hof oordeelde echter dat onder bijzondere omstandigheden van de vervolgingsrichtlijn afgeweken mocht worden, gezien de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De Raad voor de Kinderbescherming had geadviseerd om een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen, met bijzondere voorwaarden. Het hof heeft deze aanbevelingen overgenomen, ondanks de problematische jeugd van de verdachte en zijn ambivalente houding ten opzichte van hulpverlening. Het hof benadrukt het belang van de noodzakelijke hulp voor de verdachte om zijn leven op de rit te krijgen. Uiteindelijk bevestigde het hof het vonnis van de kinderrechter, met inachtneming van de aangebrachte aanvullingen.