ECLI:NL:GHAMS:2018:3390

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2018
Publicatiedatum
24 september 2018
Zaaknummer
23-000281-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Urineren in politiecel als opzettelijk onbruikbaar maken van overheidseigendommen met oplegging van geldboete

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1978, was beschuldigd van het opzettelijk en wederrechtelijk onbruikbaar maken van een dagverblijf op het politiebureau door in dat verblijf te urineren. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 17 september 2017. De verdachte had zich in het dagverblijf op het politiebureau August Allebéplein te Amsterdam bevonden en had, zonder gebruik te maken van de mogelijkheid om aan te geven dat hij naar het toilet moest, geürineerd. De verdediging stelde dat de verdachte handelde uit nood en dat hij had aangeboden de urine op te ruimen, wat volgens hen zou betekenen dat er geen sprake was van opzettelijk onbruikbaar maken.

Het hof oordeelde echter dat de verdachte opzettelijk had gehandeld, gezien zijn gecoördineerde actie en de uitlatingen die hij had gedaan. Het hof verwierp het verweer van de raadsvrouw en achtte het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, maar het hof oordeelde dat hij zich schuldig had gemaakt aan het onbruikbaar maken van het dagverblijf. De politierechter had eerder een geldboete van €150 opgelegd, subsidiair drie dagen hechtenis. In hoger beroep werd deze straf bevestigd, maar het hof besloot dat de geldboete niet ten uitvoer zou worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig maakte aan een strafbaar feit.

Het hof baseerde zijn beslissing op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. De uitspraak benadrukt het belang van normbevestiging en het respect voor overheidseigendommen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000281-18
Datum uitspraak: 16 juli 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 januari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-181896-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
postadres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 juli 2018.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 17 september 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland opzettelijk en wederrechtelijk het dagverblijf (D041, vestiging [adres 2]), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan de Nationale Politie, politie-eenheid Amsterdam (politiebureau August Allebeplein) toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte niet opzettelijk in het dagverblijf heeft geürineerd – hij heeft in een situatie van zeer hoge nood, zonder na te denken gevolg gegeven aan zijn natuurlijke behoefte – en dat van het tijdelijk onbruikbaar maken van de dagverblijf niet kan worden gesproken, omdat de verdachte heeft aangeboden dit schoon te maken.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte is op 17 september 2017 in een dagverblijf op het politiebureau August Allebéplein te Amsterdam ingesloten. In dit dagverblijf is de verdachte met zijn gezicht richting de muur gaan staan, waarna hij zijn handen voor zijn lichaam op heuphoogte heeft gehouden en heeft geürineerd. Een politieambtenaar heeft de verdachte voorgehouden dat hij door op een knopje te drukken had kunnen aangeven dat hij naar het toilet moest. De verdachte heeft hem geantwoord: “Ja dat weet ik wel, ik ruim het wel op”. De verdachte heeft daarnaast verklaard “Ik moest gewoon pissen”.
Gelet op de uitlatingen van de verdachte alsmede zijn gecoördineerd handelen, acht het hof bewezen dat de verdachte opzettelijk heeft geürineerd in zijn dagverblijf. Op dat moment heeft de verdachte dit dagverblijf (tijdelijk) onbruikbaar gemaakt. Dat hij nadien aanbood zijn urine op te ruimen, doet hier niet aan af. Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw en acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 september 2017 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk
eendagverblijf, dat aan de Nationale Politie, eenheid Amsterdam toebehoorde, onbruikbaar heeft gemaakt.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 150 subsidiair drie dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft het hof – bij een bewezenverklaring – primair verzocht artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) toe te passen en subsidiair de verdachte een geheel voorwaardelijke geldboete op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het onbruikbaar maken van een dagverblijf op het politiebureau door in dat verblijf te urineren. De verdachte heeft op een buitengewoon onsmakelijke wijze laten zien geen respect te hebben voor overheidseigendommen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 juni 2018 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld, onder meer wegens overtreding van artikel 350 Sr. De omstandigheid dat de verdachte uit één en ander geen lering heeft getrokken, weegt in zijn nadeel.
Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het hof gebleken dat de verdachte inziet dat hij een fout heeft begaan. Daarnaast is gebleken dat de draagkracht van de verdachte gering is, dat hij betalingsregelingen heeft getroffen voor zijn schulden en dat hij nu bijna schuldenvrij is. Toepassing van het bepaalde in artikel 9a Sr (een schuldigverklaring zonder toepassing van straf of maatregel) zou naar het oordeel van het hof al te zeer voorbijgaan aan het strafdoel van normbevestiging.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 150,00 (honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. J.J.I. de Jong en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van mr. A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 juli 2018.