ECLI:NL:GHAMS:2018:3392

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 september 2018
Publicatiedatum
25 september 2018
Zaaknummer
200.134.952/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease en vernietiging van leaseovereenkomsten op basis van art. 1:88/89 BW

In deze zaak, die voortvloeit uit een eerder tussenarrest van 23 december 2014, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de effectenleaseovereenkomsten tussen Dexia Nederland B.V. en de geïntimeerde. De zaak betreft een beroep op vernietiging van de leaseovereenkomsten op basis van de artikelen 1:88 en 1:89 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof heeft vastgesteld dat het bewijsvermoeden en de rekening van de geïntimeerde niet zijn ontzenuwd en heeft het beroep op verjaring afgewezen. De waardering van de uitgeleverde aandelen is aan de orde gekomen, waarbij het hof heeft geoordeeld dat de waarde van de aandelen op 28 mei 2003, de dag waarop Dexia de vernietigingsbrief ontving, € 4.446,60 bedraagt. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de argumenten van beide partijen en de bewijsstukken die zijn overgelegd. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de kantonrechter van 3 oktober 2012 vernietigd en heeft Dexia veroordeeld tot terugbetaling aan de geïntimeerde, verminderd met een bedrag van € 9.359,14. De wettelijke rente is vastgesteld vanaf 10 juni 2003. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Het hof heeft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het anders of meer gevorderde afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.134.952/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam: 1220956 DX EXPL 11-18
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 september 2018
inzake
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tevens (voorwaardelijk) incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
tevens (voorwaardelijk) incidenteel appellante,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Dexia en [geïntimeerde] genoemd.
Op 23 december 2014 heeft het hof in deze zaak een tussenarrest (hierna: het tussenarrest) uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot dan toe wordt verwezen naar het tussenarrest.
Vervolgens hebben beide partijen een akte genomen.
Ten slotte is wederom arrest gevraagd.

2.Beoordeling

2.1
Het hof blijft bij en bouwt hierna voort op hetgeen in het tussenarrest is overwogen en beslist.
2.2
In het tussenarrest is [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de waarde van de aan [geïntimeerde] – volgens het bepaalde in de leaseovereenkomst met nummer [nummer 1] – geleverde aandelen op de dag van vernietiging, of op de dag van verkoop indien de verkoop eerder heeft plaatsgevonden, met bewijsstukken van die verkoop. Dexia mocht hierop reageren.
2.3
Bij akte van 13 januari 2015 heeft [geïntimeerde] gesteld dat de waarde van de onderhavige aandelen op 27 mei 2003, de dag van vernietiging, een bedrag van
€ 4.294,19 beliep.
2.4
Dexia heeft gereageerd bij antwoordakte van 10 februari 2015. Daarin heeft zij primair naar voren gebracht dat de waardering dient te geschieden per 28 mei 2003, de dag waarop zij de vernietigingsbrief ontving. Op die dag bedroeg de waarde van de onderhavige aandelen volgens Dexia € 4.446,60. Subsidiair heeft Dexia betoogd dat moet worden uitgegaan van een waarde van € 4.292,85 op 27 mei 2003.
2.5
[geïntimeerde] heeft zich op het standpunt gesteld dat het hof op ontoelaatbare wijze de stellingen van Dexia heeft aangevuld door het primaire betoog op te vatten als een beroep op art. 3:53 lid 2 BW. Dat standpunt is onjuist. In hetgeen vast staat en Dexia heeft gesteld lag immers besloten dat, op het punt van de teruggave van de aandelen sprake was van een bezwaarlijk ongedaan te maken gevolg van de vernietigde overeenkomsten. Het hof heeft de grief aldus uitgelegd. Anders dan [geïntimeerde] meent is voor een geldig beroep op art. 3:53 lid 2 BW geen vordering in reconventie vereist.
2.6
Overeenkomstig het bepaalde in art. 3:37 lid 3 BW moet een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring, om haar werking te hebben, die persoon hebben bereikt. Met betrekking tot een schriftelijke verklaring geldt als uitgangspunt dat deze de geadresseerde heeft bereikt als zij door hem of haar is ontvangen (HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4104). Gelet daarop moet onder de dag van de vernietiging, zoals bedoeld in het tussenarrest, worden begrepen de dag waarop de vernietigingsverklaring is ontvangen door Dexia. De waardebepaling dient dus te geschieden tegen 28 mei 2003. [geïntimeerde] heeft zich daarover (nog) niet uitgelaten. Gelet evenwel op het feit dat partijen met betrekking tot de waarde van de aandelen op 27 mei 2003 op nagenoeg dezelfde bedragen zijn uitgekomen en het verschil met de waarde van de aandelen op 28 mei 2003, zoals genoemd door Dexia, een bedrag van ongeveer € 150 betreft, zal het hof om praktische redenen en ter besparing van verdere proceskosten uitgaan van de waarde van de aandelen op 28 mei 2003 die Dexia noemt, derhalve een bedrag van € 4.446,60.
2.7
Zoals overwogen in r.o. 3.11 van het tussenarrest kan Dexia op hetgeen zij aan [geïntimeerde] dient (terug) te betalen ten aanzien van de overige twee leaseovereenkomsten met contractnummer [nummer 2] en [nummer 3] een bedrag in mindering brengen ter hoogte van de waarde van de desbetreffende aandelen op de dag van uitlevering. Uit het financieel overzicht van Dexia (productie 1 bij conclusie van antwoord), waarvan [geïntimeerde] de juistheid niet heeft weersproken, blijkt dat de uitlevering terzake van deze leaseovereenkomsten is geschied op respectievelijk 30 mei 2005 en 1 juli 2005 en dat de waarde op dat moment respectievelijk € 2.252,50 en € 2.660,04 beliep.
2.8
Al het voorgaande leidt tot de volgende conclusies. Grief II van Dexia in het principaal appel slaagt gedeeltelijk. Het bestreden vonnis van de kantonrechter van 3 oktober 2012 zal worden vernietigd. De gevorderde verklaring voor recht dat de onderhavige leaseovereenkomsten door de vernietigingsbrief van 27 mei 2003 buitengerechtelijk zijn vernietigd, zal worden toegewezen als na te melden. De ingangsdatum van de wettelijke rente zal, overeenkomstig het betoog van Dexia, worden bepaald op 14 dagen na de vernietigingsbrief, derhalve op 10 juni 2003. De door Dexia ingestelde restitutievordering, met 22 oktober 2012 als ingangsdatum van de wettelijke rente, is door [geïntimeerde] niet bestreden, zodat deze zal worden toegewezen.
2.9
In hoger beroep zijn partijen over en weer deels in het gelijk en deels in het ongelijk gesteld. Daarin ziet het hof aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. In eerste aanleg is [geïntimeerde] terecht overwegend in het gelijk gesteld, zodat Dexia in de kosten wordt veroordeeld.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de overeenkomsten WinstVerdubbelaar met contractnummer [nummer 2] (inclusief verlenging), WinstVerDriedubbelaar met contractnummer [nummer 1] en WinstVerDriedubbelaar met contractnummer [nummer 3] (inclusief verlenging) rechtsgeldig op grond van art. 1:88 en 1:89 BW zijn vernietigd;
veroordeelt Dexia aan [geïntimeerde] te voldoen al hetgeen door [geïntimeerde] aan Dexia op grond van deze leaseovereenkomsten is voldaan, te verminderen met een bedrag van € 9.359,14 en hetgeen overigens op grond van de leaseovereenkomsten van Dexia is ontvangen en te vermeerderen met de wettelijke rente over het saldo vanaf 10 juni 2003 tot de dag van algehele betaling door Dexia;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan Dexia van hetgeen zij ter uitvoering van het bestreden vonnis heeft ontvangen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2012 tot aan de dag van algehele terugbetaling;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus, dat iedere partij de eigen kosten daarvan draagt;
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in eerste aanleg aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 232,81 aan verschotten en € 1.050,- aan salaris gemachtigde en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W.M. Tromp, M.P. van Achterberg en P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 september 2018.