ECLI:NL:GHAMS:2018:372

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 januari 2018
Publicatiedatum
6 februari 2018
Zaaknummer
23-003193-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op Aldi in Zuid-Scharwoude met DNA-bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van een gewapende overval op een Aldi-filiaal in Zuid-Scharwoude op 7 december 2011, waarbij hij samen met een mededader geld heeft gestolen en geweld heeft gebruikt tegen de aanwezige medewerkers. De tenlastelegging omvatte onder andere bedreiging met een vuurwapen en het dwingen van medewerkers om de kluis te openen. De verdachte voerde aan dat er sprake was van een persoonsverwisseling bij de afname van zijn DNA, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat het DNA-profiel van de verdachte overeenkwam met het DNA dat was aangetroffen op een bivakmuts die tijdens de overval was gebruikt. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de overval en vernietigde het vonnis van de rechtbank, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 34 maanden. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de Aldi en de medewerkers die slachtoffer waren van de overval.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003193-15
datum uitspraak: 16 januari 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 30 juli 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15-700317-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 maart 2016, 16 januari 2017, 19 december 2017 en 9 januari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 07 december 2011 te Zuid-Scharwoude, gemeente Langedijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in of uit een filiaal van Aldi (gelegen aan de [adres 2] , aldaar) Euro 3611,45, althans een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Aldi [filiaal] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s)
* toen die [slachtoffer 1] genoemd filiaal na de laatste klant geheel wilde afsluiten - met een bivakmuts op naar de (toegangs)deur van dat filiaal is/zijn gegaan en/of met een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het raam van die deur heeft/hebben getikt en/of (vervolgens) dat pistool/voorwerp heeft/hebben gericht op die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 1] (vervolgens) heeft/hebben gezegd de deur te openen en/of
* toen die [slachtoffer 1] voor hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) die deur had geopend - die [slachtoffer 1] onder bedreiging van dat pistool/voorwerp heeft/hebben gezegd op de grond te gaan liggen en/of
* heeft/hebben geschreeuwd "Geld, geld, waar is de kluis", althans woorden van soorgelijke dreigende aard en/of strekking en/of
* dat pistool/voorwerp heeft/hebben gericht op die [slachtoffer 2] en/of
* (vervolgens) met dat pistool/voorwerp heeft/hebben geschoten naar en/of in de richting van een kassaband en/of
* onder bedreiging van dat pistool/voorwerp en/of een mes, althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig voorwerp met die [slachtoffer 2] naar de kantoorruimte van dat filiaal is/zijn gegaan en/of die [slachtoffer 2] (vervolgens) heeft/hebben gedwongen de kluis te openen en/of
* toen verdachte en/of zijn mededader(s) geld uit die kluis had(den) gehaald - onder bedreiging van dat pistool/voorwerp tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd ook in die kantoorruimte te gaan staan en/of
* toen die [slachtoffer 1] naar die kantoorruimte liep - (met dat pistool/voorwerp) die [slachtoffer 1] tegen het (achter)hoofd heeft/hebben geslagen/getikt en/of
* (vervolgens) (meerdere malen) heeft/hebben geroepen "We willen meer geld, anders gaan we schieten", althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking en/of
* heeft / hebben gezegd dat de deur open moest (waarna die [slachtoffer 1] die toegangsdeur voor hem, verdachte en/of zijn mededader[s] heeft geopend).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging naar aanleiding van een verweer

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Daartoe is door en namens de verdachte – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte nooit zijn DNA heeft afgestaan, dat bij de afname van DNA iemand anders zich voor hem moet hebben uitgegeven en dat er aldus sprake is geweest van een persoonsverwisseling.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hieromtrent als volgt.
Op 7 december 2011 omstreeks 20:00 uur is een gewapende overval gepleegd op de Aldi in Zuid-Scharwoude door twee personen die bivakmutsen droegen. [1] Kort voor de overval zag getuige [getuige 3] , die op dat moment tegenover de Aldi stond, twee jongens bivakmutsen opdoen en richting de Aldi rennen terwijl een van hen een pistool in zijn hand had. Hierop belde deze getuige de politie. Vervolgens hoorde hij binnen in de winkel een schot. Hij zag daarna dat de twee jongens uit de ingang van de Aldi kwamen en verderop de Schoolstraat in renden. [2] Omstreeks 20:05 uur reed getuige [getuige 1] de Schoolstraat in en deze zag daar twee jongens en een scooter op de grond liggen. Ook zag zij dat de jongens de scooter oppakten en met een hoge snelheid en zonder verlichting wegreden. Toen zij de Prinsengracht inreed, zag zij de jongens op de scooter zonder verlichting vanuit dezelfde straat op haar afrijden. [3] Kort daarna werd getuige [getuige 2] omstreeks 20:10 uur ter hoogte van de kruising van de Sportlaan met de Beukenlaan ingehaald door twee personen op een scooter, die in de richting van Dokter Wilminkstraat reden en die daarbij een bivakmuts verloren. Dat deze twee personen dezelfde personen zijn geweest als die voornoemde getuige [getuige 3] heeft zien wegrennen, vindt mede steun in de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] over de meest waarschijnlijke vluchtroute van de daders. [4]
Getuige [getuige 2] heeft de bivakmuts opgepakt en deze over een paaltje geschoven. De volgende dag, toen zij het nieuwsbericht over de overval op de Aldi had vernomen, heeft zij de bivakmuts opgehaald en de politie gebeld. [5] Deze bivakmuts is door de politie veiliggesteld en onderzocht op DNA-sporen, waarna een biologisch spoor werd aangetroffen aan de binnenkant van de muts ter hoogte van de mond. Daaruit is een DNA-profiel van een onbekende man gegenereerd. [6] Op 7 mei 2012 is het DNA-profiel van de verdachte opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken. Uit een door het Nederlands Forensisch Instituut ingesteld vergelijkend onderzoek bleek dat het DNA-spoor, dat verkregen was van voormelde bivakmuts, een
matchgaf met het DNA-profiel van de verdachte met een matchkans van kleiner dan één op één miljard. [7]
Naar het oordeel van het hof is aldus, mede gelet op de overige te bezigen bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een van de overvallers was van de Aldi in Zuid-Scharwoude op 7 december 2011.
Het hof ziet mede gelet op de in hoger beroep daaromtrent in het dossier gevoegde stukken geen reden om aan te nemen dat de procedure van afname van het DNA-materiaal zoals dat op naam van de verdachte op 7 mei 2012 in de DNA-databank is opgenomen, niet deugdelijk is verlopen of dat daarbij sprake zou zijn geweest van een persoonsverwisseling, zodat het verweer van de verdediging wordt verworpen. Een andere verklaring voor de aanwezigheid van een biologisch spoor van de verdachte op de bivakmuts is niet gegeven en evenmin anderszins aannemelijk geworden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 december 2011 te Zuid-Scharwoude, gemeente Langedijk, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een filiaal van Aldi gelegen aan de [adres 2] , aldaar, euro 3611,45, toebehorende aan Aldi [filiaal] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en zijn mededader de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en zijn mededader
* toen die [slachtoffer 1] genoemd filiaal na de laatste klant geheel wilde afsluiten - met een bivakmuts op naar de toegangsdeur van dat filiaal zijn gegaan en met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het raam van die deur hebben getikt en vervolgens dat voorwerp hebben gericht op die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 1] vervolgens hebben gezegd de deur te openen en
* toen die [slachtoffer 1] voor hem, verdachte, en zijn mededader die deur had geopend - die [slachtoffer 1] onder bedreiging van dat voorwerp hebben gezegd op de grond te gaan liggen en
* hebben geschreeuwd "Geld, geld, waar is de kluis", en
* dat voorwerp hebben gericht op die [slachtoffer 2] en
* vervolgens met dat voorwerp hebben geschoten in de richting van een kassaband en
* onder bedreiging van een mes met die [slachtoffer 2] naar de kantoorruimte van dat filiaal zijn gegaan en die [slachtoffer 2] vervolgens hebben gedwongen de kluis te openen en
* toen verdachte en zijn mededader geld uit die kluis hadden gehaald - onder bedreiging van dat voorwerp tegen die [slachtoffer 1] hebben gezegd ook in die kantoorruimte te gaan staan en
* toen die [slachtoffer 1] naar die kantoorruimte liep - met dat voorwerp die [slachtoffer 1] tegen het achterhoofd hebben getikt en
* vervolgens meerdere malen hebben geroepen "We willen meer geld, anders gaan we schieten"
* hebben gezegd dat de deur open moest waarna die [slachtoffer 1] die toegangsdeur voor hem, verdachte en zijn mededader heeft geopend.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 44 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregelen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een supermarkt. Bij het afsluiten van de ingang van de supermarkt door medewerkster [slachtoffer 1] hebben de verdachte en zijn mededader een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op de medewerkster gericht en haar gedwongen de ingang te openen, waarna zij onder bedreiging van dat wapen op de grond moest liggen. Bij de binnenkomst heeft de verdachte of zijn mededader geschreeuwd “geld, geld, waar is de kluis” is het wapen op medewerkster [slachtoffer 2] gericht en is er een schot gelost. De medewerksters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] werden vervolgens onder bedreiging van het wapen en een mes gedwongen de mannen naar de kluis in het kantoor van de Aldi te brengen en deze te openen, waarna de overvallers het geld uit de kluis in een tas hebben weggenomen en zijn gevlucht.
De verdachte en diens medeverdachte hebben zich door zo te handelen niet alleen geld toegeëigend van de supermarkt waarop zij geen recht hadden maar ook een zeer angstige en intimiderende situatie geschapen voor de tegen sluitingstijd nog aanwezige medewerksters van de supermarkt die daar waren voor hun werk. Het is van algemene bekendheid dat dergelijke feiten voor de slachtoffers vaak langere tijd psychische en andere nadelige gevolgen hebben. Het gebeurde moet voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bijzonder traumatiserend zijn geweest, hetgeen ook steun vindt in de inhoud van bij de vorderingen tot schadevergoeding behorende stukken. De verdachte en zijn mededader hebben kennelijk geen enkel oog gehad voor de mogelijke gevolgen van hun handelen voor de slachtoffers. Voorts versterkt een feit als dit gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. De verdachte en zijn mededader hebben het belang van personen om verschoond te blijven van dergelijk gewelddadig gedrag kennelijk volkomen ondergeschikt gemaakt aan hun eigen zucht naar geldelijk gewin. Dit rekent het hof de verdachte zwaar aan en daarom acht het de door de advocaat-generaal gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel passend.
Daarbij heeft het hof ten nadele van de verdachte betrokken dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 december 2017 eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een vermogensmisdrijf en dat hij een maand vóór het bewezenverklaarde feit is veroordeeld ter zake van een diefstal uit een woning, welke veroordeling kort erna onherroepelijk is geworden.
Anderzijds houdt het hof bij de strafoplegging in strafmatigende zin rekening met de werking van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, met de ouderdom van het feit en met de jeugdige leeftijd van de verdachte ten tijde van het plegen van het feit.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig (36) maanden passend en geboden.
Overschrijding redelijke termijn
Het hof heeft bij de bepaling van de duur van de op te leggen straf tot slot rekening gehouden met het recht op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. De in dit verband te beoordelen termijn is in deze zaak in de huidige fase van het hoger beroep aangevangen op 30 juli 2015, de dag waarop de verdachte hoger beroep heeft ingesteld, terwijl het hof eindarrest wijst op 16 januari 2018. In hoger beroep is derhalve sprake van overschrijding van de redelijke termijn en wel van ongeveer 5 maanden en 2 weken. Naar het oordeel van het hof is er in casu geen sprake van bijzondere omstandigheden die de onredelijkheid van die overschrijding wegnemen, zodat het hof één en ander zal compenseren door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
Het hof zal de duur van de op te leggen gevangenisstraf daarom matigen en in plaats van een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig (36) maanden, een gevangenisstraf voor de duur van vierendertig (34) maanden, met aftrek van voorarrest, opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.605,86. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is, samen met zijn mededader, tot vergoeding van de schade gehouden, zodat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is niet inhoudelijk betwist door of namens de verdachte. De verdachte is, samen met zijn mededader, tot vergoeding van de schade gehouden, zodat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij Aldi [filiaal]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.611,45. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft daarom in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 3.611,45. De vordering is niet inhoudelijk betwist door of namens de verdachte. De verdachte is, samen met zijn mededader, tot vergoeding van de schade gehouden, zodat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
34 (vierendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.605,86 (tweeduizend zeshonderdvijf euro en zesentachtig cent) bestaande uit € 605,86 (zeshonderdvijf euro en zesentachtig cent) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.605,86 (tweeduizend zeshonderdvijf euro en zesentachtig cent) bestaande uit € 605,86 (zeshonderdvijf euro en zesentachtig cent) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
36 (zesendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
7 december 2011.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
35 (vijfendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 7 december 2011.
Vordering van de benadeelde partij Aldi [filiaal]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Aldi [filiaal] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.611,45 (drieduizend zeshonderd elf euro en vijfenveertig cent) bestaande uit materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Aldi [filiaal] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.611,45 (drieduizend zeshonderd elf euro en vijfenveertig cent) bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
46 (zesenveertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 7 december 2011.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. F.M.D. Aardema en mr. C.N. Dalebout, in tegenwoordigheid van mr. O.F. Qane, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 januari 2018.
[…]

Voetnoten

1.Proces-verbaal van verhoor getuige van 7 december 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , doorgenummerde dossierpagina’s 107 en 108.
2.Proces-verbaal van verhoor getuige van 11 december 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] , doorgenummerde dossierpagina’s 265 en 266.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige van 14 december 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] , doorgenummerde dossierpagina 280.
4.Proces-verbaal vermoedelijke vluchtroute van 3 december 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , doorgenummerde dossierpagina’s 147 tot en met 150.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige van 8 december 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] , doorgenummerde dossierpagina’s 283 en 284.
6.Proces-verbaal van bevindingen van 17 april 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] , doorgenummerde dossierpagina 247 en proces-verbaal van sporenonderzoek van 6 maart 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8] , doorgenummerde dossierpagina 252.
7.Proces-verbaal van bevindingen van 10 september 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] , doorgenummerde dossierpagina 256 en een bijbehorend geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 11 mei 2012 (met nummer 2012.04.27.251) met als bijlage een DNA-profielcluster, opgemaakt door NFI-deskundige [naam] , doorgenummerde pagina’s 258 tot en met 260.