ECLI:NL:GHAMS:2018:373

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 januari 2018
Publicatiedatum
6 februari 2018
Zaaknummer
23-004013-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal van een portemonnee met een biljet van vijf euro

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van diefstal, waarbij hij op 5 augustus 2015 in het Oosterpark te Amsterdam de portemonnee van de aangever krachtig uit zijn hand heeft getrokken en daaruit een biljet van vijf euro heeft weggenomen. De verdachte heeft dit ontkend en stelde dat hij niet wist dat de aangever het geld niet wilde geven. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte het biljet wederrechtelijk heeft toegeëigend en dat hij het oogmerk had om dit te doen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken. In hoger beroep heeft het hof de ernst van de daad en de omstandigheden waaronder deze is gepleegd in overweging genomen, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte. Het hof heeft de straf bevestigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken. Het hof heeft de beslissing gegrond op de artikelen 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004013-15
datum uitspraak: 16 januari 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 29 september 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-161451-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 december 2017, 9 januari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 augustus 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een portemonnee heeft weggenomen een of meer geldbedrag(en) (een 5 euro biljet), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal om proceseconomische redenen worden vernietigd.

Bewijsmiddelen

1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2015177500-1 van 6 augustus 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
verklaring van [slachtoffer]:
Op 5 augustus 2015 liep ik met een vriend van mij in het Oosterpark te Amsterdam. Ik werd aangeroepen door een man. Ik zag dat de man over het hekje sprong en naar mij toe kwam lopen. De man vroeg mij of ik hem wat geld kon geven. Ik zei tegen de man dat ik geen geld bij me had en hem niet kon helpen. De man bood aan met ons naar een geldautomaat te gaan. Dat wilden we niet. Ik hoorde dat de man toen tegen mij zei: “het is ook voldoende als je wat kleingeld voor mij hebt, ik kom van de straat, ik kan zien dat iemand liegt, ik heb gezien dat mensen gestoken werden, ik kan zien dat je liegt, je hebt wel geld bij je”.
Ik wist niet goed wat ik met de zaak aan moest en heb mijn portemonnee uit mijn broekzak gepakt. Op het moment dat ik de portemonnee bij me had zag en voelde ik dat de man de portemonnee krachtig uit mijn hand trok. Ik zag dat de man een vijf euro biljet uit mijn portemonnee pakte. Ik zag dat de man vervolgens mijn portemonnee weer terug in mijn hand duwde. Daarna liep de man weg.
Ik was niet van plan om het geld te geven.
Ik kan de man als volgt omschrijven:
- Ongeveer 1,85 meter lang;
- Getraind postuur Een gouden tand;
- Aan de linkerzijde van zijn nek had hij een tatoeage met de letters ‘Optimus Prime’;
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1300-2015177500-2 van 6 augustus 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
verklaring van [naam]:
Op 5 augustus 2015 bevond ik mij met een vriend, [slachtoffer], in het Oosterpark te Amsterdam. Ik zag dat een man naar ons toe kwam lopen. Ik kan de man als volgt omschrijven:
NNI:
- 1,85 meter lang;
- 25-35 jaar oud;
- atletische bouw;
- een tand van goud;
- links in zijn nek stond in letters getatoeëerd ‘Optimus Prime’;
Ik zag dat NNI de portemonnee uit de hand van [slachtoffer] pakte. Ik zag dat NNI het vijf euro biljet uit de portemonnee had weggenomen. Vervolgens zag ik dat NNI wegliep.
3. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2015177500-3 van 7 augustus 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van voornoemde verbalisanten:
Op 7 augustus 2015 waren wij in het Oosterpark. Aldaar zagen wij een man, te weten:
Signalement:
- man, van ongeveer 23 tot 28 jaar oud;
- lengte 1,85 meter;
- getraind postuur;
- rechter voortand van goud;
- aan de linkerzijde van zijn nek een tatoeage van de letters ‘Optimus Prime’.
Wij hebben zijn gegevens genoteerd: [verdachte], geboren op 22 september 1986 te Voorburg.
4. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2015177500-7 van 9 augustus 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6].
Dit proces-verbaal houdt onder meer in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
verklaring van verdachte en bovengenoemde verbalisanten:
Op 9 augustus 2015 te Amsterdam, hoorde ik als verdachte:
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren: [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats]
V: Komt u wel eens in het Oosterpark?
A: Ja.
V: De persoon van wie u het geld heeft afgenomen en één getuige hebben u herkend en hun
omschrijving klopt precies met hoe u nu tegenover mij zit.
A: Ik weet over wie je het hebt. Ik sprong over het hekje heen. Op een gegeven moment zegt hij nee ik heb geen geld. Ik zag zijn portemonnee uitsteken dus ik zeg je liegt. Toen pakte hij zijn portemonnee.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde nu geen sprake is geweest van wederrechtelijke toe-eigening van het vijf euro biljet en dat de verdachte daarop evenmin opzet heeft gehad. Ter adstructie van haar betoog heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het voor de verdachte onduidelijk was dat de aangever het vijf euro biljet niet wilde geven, gezien de omstandigheid dat de aangever zijn portemonnee pakte.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen heeft de verdachte de portemonnee van aangever krachtig uit zijn hand getrokken en daaruit zonder diens toestemming een biljet van vijf euro weggenomen. Daaruit leidt het hof af dat de verdachte zich bedoeld biljet wederrechtelijk heeft toegeëigend en dat hij daarop het oogmerk heeft gehad. Het dossier biedt voorts geen enkel aanknopingspunt voor de aanname dat de verdachte er vanuit kon en mocht gaan dat hij toestemming had om zich het vijf euro biljet toe te eigenen. Het feit dat de aangever zijn portemonnee heeft gepakt en geopend doet daaraan niet af. Derhalve verwerpt het hof de gevoerde verweren.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 5 augustus 2015 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een portemonnee heeft weggenomen een 5 euro biljet, toebehorende aan [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte schuldig zal worden verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de diefstal van een geldbedrag. Daartoe heeft de verdachte de aangever en diens vriend aangesproken en om geld gevraagd. Toen zij te kennen gaven geen geld bij zich te hebben, heeft de verdachte aangever op een intimiderende wijze aangespoord geld te geven, waarmee hij hem in een benarde positie heeft gebracht. Toen de aangever zijn portemonnee pakte heeft de verdachte deze krachtig uit zijn handen getrokken en daar een vijf euro biljet uit gepakt. Het handelen van de verdachte is dermate ernstig, in het bijzonder gelet op de intimiderende wijze waarop hij te werk is gegaan, dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan gevangenisstraf en het hof in beginsel een hogere straf passend acht dan die door de politierechter is opgelegd. Dit geldt te meer nu de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 december 2017 reeds voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit meermalen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van onder andere vermogensdelicten.
Het hof heeft verder in strafmatigende zin acht geslagen op de werking van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en op het tijdsverloop sinds de pleegdatum van het feit, maar is anders dan de advocaat-generaal en de raadsvrouw van oordeel dat toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht in het onderhavige geval geen recht doet aan de ernst van het bewezen verklaarde feit.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. F.M.D. Aardema en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van mr. O.F. Qane, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 januari 2018.
[…]
.