ECLI:NL:GHAMS:2018:385

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2018
Publicatiedatum
7 februari 2018
Zaaknummer
23-003912-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van in vereniging aanwezig hebben van cocaïne en veroordeling voor wapenbezit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor het in vereniging aanwezig hebben van cocaïne en het voorhanden hebben van vuurwapens. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het aanwezig hebben van cocaïne, omdat niet met de vereiste mate van zekerheid kon worden vastgesteld dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de cocaïne die door een medeverdachte werd gedragen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet de macht had over de cocaïne en dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen van het aanwezig hebben van cocaïne. Echter, het hof heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. De verdachte is eerder strafrechtelijk veroordeeld en het hof heeft rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn pogingen om zijn leven te beteren. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft de strafmaat bevestigd, maar met een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij de verdachte een kans krijgt om zijn leven te verbeteren. De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling is afgewezen, waardoor de verdachte een laatste kans krijgt om zijn leven ten goede te keren.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003912-15
Datum uitspraak: 5 februari 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 september 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-730076-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 februari 2016, 8 maart 2017, 26 juni 2017 en 22 januari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 9 december 2014 te Amsterdam en/of Ouderkerk aan de Amstel en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, twee (vuur)wapen(s) van categorie III, te weten:
- een pistool, merk Heckler & Koch, model USP, kaliber .45 ACP, serienummer 25-106850 en/of
- een pistool, merk Glock, model 19, kaliber 9mm x 19 (synoniem 9mm Luger)
en/of munitie van categorie II en/of III, te weten:
- twaalf, althans een of meer patro(o)n(en), merk Israel Military Industries, model projectiel type volmantelrondneus, kaliber .45 ACP en/of
- twaalf, althans een of meer patro(o)n(en), merk Federal, model Hydra-Shok Jacketed Hollow Point, kaliber .45 ACP en/of
- vier, althans een of meer patro(o)n(en), merk Giulio Ficochi Lecco, model projectiel type volmantelrondneus, kaliber 9mm x 19 (synoniem 9mm Luger) en/of
- zeven, althans een of meer patro(o)n(en), merk Sellier & Bellot, model projectiel type volmantelrondneus, kaliber 9mm x 19 (synoniem 9mm Luger) en/of
- drie, althans een of meer patro(o)n(en), merk Israel Military Industries, projectiel type volmantelrondneus, kaliber 9mm x 19 (synoniem 9mm Luger)
voorhanden heeft/hebben gehad;
2.
hij op of omstreeks 9 december 2014 te Amsterdam en/of Ouderkerk aan de Amstel en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft/hebben verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, een hoeveelheid cocaïne, te weten (ongeveer) een kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde tot vrijspraak komt.

Vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het – impliciet subsidiair – tenlastegelegde in vereniging aanwezig hebben van cocaïne. Daaruit moet worden afgeleid dat hij van oordeel is dat het impliciet primair tenlastelegde (medeplegen van het) verkopen, afleveren, verstrekken vervoeren van die stof niet wettig en overtuigend is bewezen. Het hof onderschrijft dit oordeel. De verdachte moet hiervan dan ook worden vrijgesproken. Nu dit eveneens is bepleit door de raadsvrouw, wordt dit oordeel niet nader gemotiveerd.
Omtrent het onder 2 impliciet subsidiair tenlastegelegde (medeplegen van het) aanwezig hebben van cocaïne overweegt het hof als volgt.
Op basis van het dossier en het verhandelde terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep neemt het hof het volgende als vaststaand aan.
Medeverdachte [medeverdachte] is, zoals hij zelf heeft verklaard, als ‘probleemoplosser’ betrokken bij de handel in cocaïne in die zin dat hij, als een partij cocaïne in het ongerede is geraakt, bij zogenoemde contacten langs gaat en die contacten een blok cocaïne van een bepaalde partij tegen een bepaalde prijs aanbiedt. Als de contacten dan te kennen geven dat zijn vraagprijs voor het aangeboden blok cocaïne van die partij te hoog is omdat zij dat elders tegen een lagere prijs kunnen krijgen, is hij de verloren cocaïne op het spoor.
De verdachte heeft op 9 december 2014 met [medeverdachte] een bezoek gebracht aan een woning aan de [adres 2] te Amsterdam Zuidoost. Het hof gaat ervan uit dat voor laatstgenoemde dit bezoek in het teken stond van zijn zojuist omschreven bezigheden als ‘probleemoplosser’. De omstandigheid dat [medeverdachte] tijdens dat bezoek in zijn broeksband achter zijn jas een blok cocaïne van ongeveer één kilo droeg en – kennelijk om redenen van veiligheid of overtuigingskracht – een geladen pistool en extra munitie bij zich had, sluit naadloos aan bij dat scenario. Hetzelfde geldt voor de zakjes met cocaïne, de cocaïnepers en de weegschalen die later in de woning aan de [adres 2] zijn aangetroffen. Bij gebreke van een andere plausibele én verifieerbare verklaring van de zijde van de verdachte (of [medeverdachte] of enige andere betrokkene) neemt het hof verder als vaststaand aan dat [medeverdachte] de verdachte naar de woning heeft meegenomen om bij te dragen aan het ‘probleemoplossend vermogen’ van eerstgenoemde dan wel om bij een escalatie van de situatie, hetgeen in dat scenario (in deze drugsscene waarin het gaat om kilo’s cocaïne) niet bepaald denkbeeldig is, te kunnen ingrijpen. De verdachte – een grote en stevige man – had immers een geladen pistool bij zich en droeg een kogelvrij vest. De verdachte moet zich van die rol bewust zijn geweest en ook van de aan drugshandel gerelateerde setting waarin hij zich begaf. Echter, voor het hof is niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid komen vast te staan dat de verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van het blok cocaïne dat [medeverdachte] had meegenomen en onder zijn jas droeg en evenmin dat de verdachte zodanige macht daarover kon uitoefenen dat hij geacht kan worden het aanwezig te hebben gehad. Ongewis is namelijk onder meer wat de verdachte en [medeverdachte] vooraf en gedurende het bezoek aan de woning hebben besproken en wat de verdachte voor en tijdens dat bezoek heeft waargenomen. Bij die stand van zaken kan het onder 2 tenlastegelegde (medeplegen van het) aanwezig hebben van cocaïne evenmin worden bewezen.
De verdachte zal op grond van het voorgaande integraal worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 9 december 2014 te Ouderkerk aan de Amstel een vuurwapen van categorie III, te weten:
- een pistool, merk Glock, model 19, kaliber 9mm x 19 (synoniem 9mm Luger)
en munitie van categorie III, te weten:
- vier patronen, merk Giulio Fiocchi Lecco, model projectiel type volmantelrondneus, kaliber 9mm x 19 (synoniem 9mm Luger),
- zeven patronen, merk Sellier & Bellot, model projectiel type volmantelrondneus, kaliber 9mm x 19 (synoniem 9mm Luger), en
- drie patronen, merk Israel Military Industries, projectiel type volmantelrondneus, kaliber 9mm x 19 (synoniem 9mm Luger)
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, hetgeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen vormt. Daarnaast versterkt het ongecontroleerde bezit van vuurwapens de in de maatschappij levende gevoelens van onveiligheid. In strafverzwarende zin wordt meegewogen dat de verdachte er niet voor is teruggedeinsd een geladen vuurwapen op de openbare weg te dragen en bovendien heeft hij zich met dat wapen begeven naar een woning die kennelijk (mede) werd gebruikt voor de handel in harddrugs en met bedoelingen die gemakkelijk hadden kunnen leiden tot het ontstaan van geweld en de escalatie daarvan. Getuige het kogelvrij vest dat de verdachte op dat moment droeg, was hij zich daarvan ook bewust.
Voorts blijkt uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 januari 2018 dat hij eerder strafrechtelijk onherroepelijk is veroordeeld, onder andere tot langjarige onvoorwaardelijke gevangenisstraffen ter zake van vuurwapenbezit en ernstige geweldsdelicten.
In het licht van een en ander acht het hof – niettegenstaande het feit dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het onder 2 tenlastegelegde – oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden in beginsel zonder meer passend.
Het hof houdt – anderzijds – rekening met het volgende.
De verdachte kon tot voor kort met recht worden getypeerd als een geharde beroepscrimineel die wapenbezit en het gebruik van (vuurwapen)geweld niet schuwde. Uit een rapport van Reclassering Nederland van 18 juni 2014 blijkt dat hij geen schoolopleiding heeft afgemaakt, nooit legaal werk heeft verricht en voorzag in zijn onderhoud met criminaliteit en ‘zwarte handel’. Zijn sociale netwerk bestond uit personen met een criminele achtergrond, bij wie hij in aanzien stond vanwege de ernstige delicten die hij pleegde.
De verdachte is in deze zaak op 11 juni 2015 op vrije voeten gekomen. In de periode die daarop volgde is hij onder toezicht van de reclassering komen te staan. Uit de rapporten van Reclassering Nederland van 3 augustus 2017 en 18 januari 2018 is naar voren gekomen dat hij zich goed aan de afspraken met zijn toezichthouder heeft gehouden. Belangrijker nog is dat hij oprecht probeert met het verleden te breken en het criminele milieu te verlaten. Hij heeft zich gerealiseerd wat hij zijn kinderen en kleinkinderen met zijn criminele carrière heeft aangedaan en wil er vanaf nu ‘voor hen zijn’. Mede om die reden heeft hij ervoor gezorgd dat hij niet langer heeft te vrezen voor personen die ‘geld op zijn hoofd’ hadden gezet. Daarnaast heeft hij legaal werk gevonden, eerst als badkamermonteur, daarna in de bouw en vervolgens bij een glazenwassersbedrijf en volgde hij in dat verband de nodige cursussen. Zijn verschillende werkgevers hebben zich erg tevreden over de verdachte betoond. Op dit moment is de verdachte, die zes dagen per week werkt, doende een eigen glazenwassersbedrijf van de grond te krijgen en – zo lijkt het – met succes. Hij betrekt daarbij ‘lastige’ jongeren uit de wijk die hij een kans wil bieden om (ook) een nieuw leven op te bouwen door hun een baangarantie te geven en de eigen wijk schoon te houden. Het lukt hem voorts in toenemende mate een steunend sociaal netwerk op te zetten, bestaande uit mensen zonder justitiecontacten. Hij heeft vaste woonruimte en is schuldenvrij. In de gesprekken met zijn toezichthouder, die onder andere het maken van weloverwogen keuzes tot onderwerp hebben, is hij open en legt hij een grote mate van zelfinzicht aan de dag. Hij is aangemeld voor een behandeling voor centrum voor ambulante forensische psychiatrie De Waag. Op korte termijn zal daarvoor een intakegesprek plaatsvinden. De aan de reclassering verbonden toezichthouder heeft ter terechtzitting in hoger beroep op 22 januari 2018 verklaard dat de verdachte in haar optiek ‘het licht heeft gezien’ en intrinsiek is gemotiveerd zijn leven blijvend een wending ten goede te geven. Oplegging van een straf die hernieuwde vrijheidsbeneming met zich brengt, zou alle positieve ontwikkelingen doorkruisen. De toezichthouder heeft dan ook een sterk appel op het hof gedaan hiertoe niet over te gaan.
Het hof heeft, op grond van het voorgaande en de indruk die het hof op de terechtzittingen in hoger beroep van de persoon van de verdachte heeft gekregen, net als de reclassering de overtuiging dat een kentering is opgetreden bij de verdachte op de diverse leefgebieden, maar bovenal in zijn voorheen criminele attitude. Het is in het belang van de verdachte én de samenleving dat de verdachte voorgoed van het criminele pad blijft. Daarom zal, anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, geen gevangenisstraf worden opgelegd waarvan het onvoorwaardelijk deel de duur van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht overstijgt. Alles overziend acht het hof oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Bij deze straf zullen geen bijzondere voorwaarden worden gesteld, nu dit reeds is geschied bij een eerder tegen de verdachte gewezen vonnis waarvan de proeftijd nog geruime tijd voortduurt.

Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidsstelling

De verdachte is bij besluit van 3 oktober 2014 (VI-nummer 99-000148-25) voorwaardelijk in vrijheid gesteld van de gevangenisstraffen die hem zijn opgelegd bij onherroepelijk (onder parketnummer 22‑000183-04 gewezen) arrest van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 13 juli 2004 en het onherroepelijk (onder parketnummer 10-690080-11 gewezen) vonnis van de rechtbank Rotterdam van 23 november 2011. De voorwaardelijke invrijheidsstelling is verleend voor een periode van 669 dagen onder daaraan verbonden voorwaarden, waaronder de algemene voorwaarde dat hij zich zou onthouden van het plegen van strafbare feiten. De proeftijd van de invrijheidsstelling is op 3 oktober 2014 ingegaan. Bij schriftelijke vordering van 16 december 2014 heeft het openbaar ministerie gevorderd dat de voorwaardelijke invrijheidsstelling wordt herroepen, omdat de verdachte de algemene voorwaarde zou hebben overtreden.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de vordering wordt toegewezen.
De raadsvrouw heeft het hof ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de vordering af te wijzen.
Het hof overweegt allereerst dat thans is komen vast te staan dat de verdachte zich tijdens de proeftijd aan een nieuw strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aan de hand van de omstandigheden van het geval zal door de rechter, die over de vordering tot herroeping heeft te oordelen, moeten worden bepaald welke reactie op de overtreding van de voorwaarden passend en geboden is. Naar het oordeel van het hof is de ernst van het door de verdachte gepleegde feit van dien aard dat deze in beginsel toewijzing van de vordering rechtvaardigt. Het hof vindt echter in de bijzondere omstandigheden van het geval, zoals hiervoor in de strafmotivering omtrent de persoonlijke situatie van de verdachte is overwogen, alsmede in het feit dat de schending van de algemene voorwaarde inmiddels ruim drie jaar geleden heeft plaatsgevonden, aanleiding de vordering af te wijzen. Daarmee wordt de verdachte wat het hof betreft een (voorlopig) laatste kans gegund om zijn leven ten langen leste ten goede te keren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. A.M. van Woensel en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 februari 2018.
[…]