Uitspraak
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003530-17
datum uitspraak: 23 oktober 2018
TEGENSPRAAK (raadsman uitdrukkelijk gemachtigd)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 22 september 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-090291-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1993,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 oktober 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman van de verdachte naar voren is gebracht.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf, de taakstraf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof:
- de overwegingen van de rechtbank aanvult met de hierna te noemen bespreking van een ter terechtzitting in hoger beroep gevoerd verweer en
- de bewezenverklaring zal lezen in na te noemen verbeterde zin.
Bespreking van een ter terechtzitting in hoger beroep gevoerd verweer
Namens de verdachte is primair bepleit tot bewijsuitsluiting ingevolge artikel 359a Sv, kort gezegd omdat de verdachte is aangehouden zonder dat sprake was van een daartoe vereist redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
De politie krijgt op 24 september 2015 om 03.42 uur de melding dat een autoruit was ingeslagen op de Amazonelaan te Purmerend (pp. 9-11 dossier). Drie personen zouden in een grijze Seat, type station met een kenteken beginnend met: [kenteken 1] zijn weggereden. Eén persoon zou zijn gekleed in grijze kleding, een andere persoon in donkere kleding. Omdat de rijksweg A7 was afgesloten in verband met wegwerkzaamheden, heeft de politie besloten positie in te nemen op Het Schouw, omdat dit mogelijk een vluchtroute van de daders zou kunnen zijn. Omstreeks 04:00 ziet de politie een witte Seat Ibiza station passeren, komende vanuit de richting Purmerend. Het kenteken van dit voertuig, [kenteken 2], kwam grotendeels overeen met de eerder doorgegeven duiding van het kenteken. In dit voertuig zaten drie personen, onder wie de verdachte, die was gekleed in donkere kleding. Een andere persoon in dit voertuig had een blauw gekleurd vest aan en een grijs met zwart gekleurde broek (pp. 57-58 dossier). Daarop zijn de drie verdachten aangehouden.
Het hof is van oordeel dat de verdenking in dit geval berust op relevante objectieve en concrete gegevens, die voldoende gedetailleerd en specifiek zijn, te weten:
- dat het voertuig een Seat station betrof,
- dat het kenteken grotendeels overeenkwam met de waarneming die de melder had doorgegeven,
- dat er drie personen in de auto zaten, in kleding die eveneens duidelijke overeenkomsten vertoonde met de waarneming van de melder en
- dat in verband met de afsluiting van de A7, de weg waar de politie post had gevat een vluchtroute vanuit Purmerend kon zijn.
Hierop konden de verbalisanten ten aanzien van de verdachte een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit baseren.
Bij deze stand van zaken is het hof van oordeel, dat de aanhouding van de verdachte rechtmatig is geweest en dat als gevolg daarvan geen sprake is van enig vormverzuim in het vooronderzoek in de zin van artikel 359a Sv dan wel van een daar aan te verbinden rechtsgevolg. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Bewezenverklaring
In aanvulling op het vonnis van de rechtbank, zal het hof de bewezenverklaring, zoals genoemd onder het kopje
3.4 Bewezenverklaringop blad 4 van het vonnis, verbeterd lezen, zoals hierna aangegeven:
3.4 Bewezenverklaringop blad 4 van het vonnis, verbeterd lezen, zoals hierna aangegeven:
- in plaats van ‘kenteken [kenteken 3]’, ‘kenteken [kenteken 4]’;
- in plaats van ‘aan [naam 1] en [naam 2] en [slachtoffer 1] en [naam 3] en [naam 4] en [naam 5] en/of [bedrijf] en [naam 6]’, ‘aan [naam 1] en/of [naam 2] en/of [slachtoffer 1] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of [naam 5] en/of [bedrijf] en/of [naam 6]’.
Oplegging van straf
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 180 uren / subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het hem ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 240 uren / subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Het hof overweegt ten aanzien van de op te leggen straf als volgt.
De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan zeven auto-inbraken in één nacht, midden in een woonwijk in Purmerend. De verdachte en zijn medeverdachten zijn in een georganiseerd verband gericht te werk gegaan, nu zij voorafgaand aan het feit een auto hadden gehuurd en telkens slechts auto’s van het merk Mercedes het doelwit waren, waarbij ze het hadden gemunt op hetzelfde goed, te weten: het navigatiesysteem, en eenmaal een portemonnee met inhoud werd weggenomen. De eigenaren van de auto’s zagen zich niet alleen geconfronteerd met het verlies van hun eigendommen, maar tevens met aanzienlijke schade aan hun voertuig. Het hof tilt zwaar aan het plegen van auto-inbraken en rekent het de verdachte aan dat hij die nacht met zijn medeverdachten als het ware op strooptocht is gegaan. Auto-inbraken veroorzaken grote materiële schade, overlast en gevoelens van onveiligheid voor de slachtoffers en buurtbewoners.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de hiervoor genoemde omstandigheden waaronder deze feiten gepleegd zijn, is het hof van oordeel dat oplegging van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf het uitgangspunt dient te zijn en dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie.
Het hof heeft hierbij ook acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 24 september 2018, waaruit blijkt dat hij tweemaal onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met het voorschrift van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Waar de verdediging heeft aangevoerd dat het tijdsverloop sinds de pleegdatum een matigende invloed op de straf zou moeten hebben, stelt het hof vast dat van overschrijding van de redelijke termijn geen sprake is. In hetgeen de verdediging op dit punt heeft aangevoerd ziet het hof ook overigens geen reden om met dit aspect bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden.
Het hof zal gelet op het voorgaande, met name de ernst van het delict, niet volstaan met straffen zoals door de rechtbank zijn opgelegd en door de advocaat-generaal zijn gevorderd, maar acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 75,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Het hof stelt vast dat het voegingsformulier niet is ondertekend en dat Venema niet in eerste aanleg of in hoger beroep ter terechtzitting is verschenen, zodat de voeging evenmin mondeling is gedaan. Het hof zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Nu de ingediende vordering weliswaar niet is ondertekend door de benadeelde partij, maar het wensenformulier waarin benadeelde partij heeft aangegeven een vordering in te willen dienen, wél is ondertekend, waarmee duidelijk is dat de bedoeling van de benadeelde ziet op het vergoed krijgen van de door hem geleden schade, ziet het hof onder die omstandigheden aanleiding wel de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht hoofdelijk op te leggen.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en de taakstraf, en ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot schadevergoeding af.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 75,00 (vijfenzeventig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
€ 75,00 (vijfenzeventig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 24 september 2015.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. J.D.L. Nuis en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van mr. E.C. van der Drift, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 oktober 2018.
[…]
.