ECLI:NL:GHAMS:2018:3964

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2018
Publicatiedatum
30 oktober 2018
Zaaknummer
23-003767-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zakkenrollerij in het openbaar vervoer met onvoorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1990 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was beschuldigd van poging tot zakkenrollerij in vereniging, gepleegd op 8 oktober 2017 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het gezamenlijk met een mededader proberen geld of goederen weg te nemen van een slachtoffer in het openbaar vervoer. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam. De raadsvrouw van de verdachte had verzocht om vrijspraak, maar het hof oordeelde dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de poging tot diefstal. Het hof overwoog dat de verdachte en haar mededader op slinkse wijze te werk waren gegaan en dat dit soort delicten bijdraagt aan gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. De verdachte had eerder in het buitenland soortgelijke delicten gepleegd, wat het hof meebracht in de overwegingen voor de straf. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof benadrukte de ernst van het feit en de noodzaak van een strenge bestraffing ter preventie van dergelijke misdrijven.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003767-17
datum uitspraak: 28 september 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 23 oktober 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-702677-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 september 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 08 oktober 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen geld en/of goederen van haar/hunner gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of haar mededader(s), met een of meer van haar mededader(s), althans alleen:
- naar die [slachtoffer] is/zijn gelopen en/of
- (vervolgens) (dicht) achter/tegen die [slachtoffer] is/zijn gaan staan en/of
- met haar armen en/of handen naar de tas van die [slachtoffer] heeft/hebben bewogen en/of
- (vervolgens) de ritssluiting van de rugzak van die [slachtoffer] heeft/hebben vastgepakt en/of
- de ritssluiting van die rugzak heeft/hebben opengemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte vrij te spreken en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs, omdat verbalisant [verbalisant] slechts heeft waargenomen dat de verdachte haar hand in de richting van de tas van de aangeefster heeft bewogen en hij niet heeft gerelateerd dat de verdachte de ritssluiting van die tas heeft geopend. Gelet op het feit dat het ‘incident’ in een drukke tram plaatsvond, kan sprake zijn geweest van een onbewuste aanraking.
Het hof overweegt als volgt.
Het door de raadsvrouw bedoelde proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] houdt onder meer in dat is gezien dat de verdachte met haar handen bewegingen maakte bij/aan de schoudertas van [slachtoffer], dat ze met haar handen aan die tas zat en probeerde deze heimelijk open te maken en dat, nadat [slachtoffer] de verdachte had opgemerkt, bleek dat de rits van haar schoudertas open stond, die door [slachtoffer] meteen weer dicht werd gedaan. Daarnaast houdt de aangifte van [slachtoffer] onder meer in dat haar schoudertas dicht zat toen zij de tram in stapte. Het hof ziet geen aanleiding de ogen te sluiten voor deze bewijsmiddelen en mee te gaan met de suggestie van de raadsvrouw dat sprake zou kunnen zijn geweest van niet meer dan een onbewuste aanraking.
Het verweer van de raadsvrouw vindt aldus weerlegging in de bewijsmiddelen en wordt mitsdien verworpen.
Het hof stelt op basis van de inhoud van voormeld proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] voorts vast dat de verdachte en haar medeverdachte [medeverdachte] op 8 oktober 2017 in Amsterdam gezamenlijk uitvoering hebben gegeven aan hun plan te proberen [slachtoffer] van haar eigendommen te beroven. Het door de verbalisant in dat verband waargenomen handelen van de verdachte en haar medeverdachte kwalificeert het hof als het in vereniging plegen van poging tot diefstal. Terwijl de verdachte daadwerkelijk de tas van [slachtoffer] opende, schermde haar medeverdachte deze poging tot wegnemingshandeling af en hield zij voorafgaand en tijdens deze handeling de omgeving nauwlettend in de gaten. Mede gelet op de aard van het delict is aldus sprake van een gezamenlijke uitvoering waaraan beide mededaders een wezenlijke bijdrage hebben geleverd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 8 oktober 2017 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of goederen van hun gading, toebehorende aan [slachtoffer], met haar mededader
- naar die [slachtoffer] is gelopen en
- dicht achter/tegen die [slachtoffer] is gaan staan en
- haar handen naar de tas van die [slachtoffer] heeft bewogen en
- de ritssluiting van die tas van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en
- de ritssluiting van die tas heeft opengemaakt.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft, in geval van een bewezenverklaring, het hof verzocht een (deels) voorwaardelijke straf aan de verdachte op te leggen op de grond dat de verdachte een
first offenderis en dat zij moeder is van twee zeer jonge kinderen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met haar mededader in een tram schuldig gemaakt aan een poging tot zakkenrollerij. Zij is daarbij op slinkse en geraffineerde wijze te werk gegaan en heeft aldus blijk gegeven geen respect te hebben voor de eigendomsrechten van een ander. Zakkenrollerij is een misdrijf dat voor de benadeelden hinder en schade veroorzaakt en kan bijdragen aan in de maatschappij heersende gevoelens van ongenoegen, onrust en onveiligheid. Met name in de grote steden, zoals Amsterdam, is zakkenrollerij een veel voorkomend probleem waarvan met name toeristen het slachtoffer worden, zodat het plegen daarvan – mede uit het oogpunt van generale preventie – streng bestraft dient te worden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 september 2018 is zij in Nederland niet eerder strafrechtelijk veroordeeld. Uit informatie van het Europese zakkenrollersteam blijkt evenwel dat de verdachte met haar mededader in Groot-Brittannië is veroordeeld tot acht weken gevangenisstraf voor een vergelijkbaar vergrijp in Westminster op 21 augustus 2014 en dat zij zich in 2015 in Oostenrijk driemaal samen met haar mededader schuldig heeft gemaakt aan zakkenrollerij in het openbaar vervoer, terwijl zij en haar mededader op 17 november 2014 in Zwitserland gezamenlijk zijn aangehouden op verdenking van diefstal. Hoewel niet bekend is of in al deze gevallen sprake is van onherroepelijke veroordelingen, kan het hof zich niet aan de indruk onttrekken de verdachte en haar mededader Europese landen bezoeken met de bedoeling zich daar aan vermogensdelicten schuldig te maken.
Gelet op het voorgaande, op de straffen die voor soortgelijke feiten door rechters plegen te worden opgelegd en het signaal dat daarvan uit het oogpunt van speciale en generale preventie dient uit te gaan, acht het hof de oplegging van een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de raadsvrouw is verzocht, geenszins passend. Hetgeen de raadsvrouw met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren heeft gebracht, maakt dit niet anders.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. A.S.E. Evelo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 september 2018.
De griffier is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[…]