In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1990 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was beschuldigd van poging tot zakkenrollerij in vereniging, gepleegd op 8 oktober 2017 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het gezamenlijk met een mededader proberen geld of goederen weg te nemen van een slachtoffer in het openbaar vervoer. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam. De raadsvrouw van de verdachte had verzocht om vrijspraak, maar het hof oordeelde dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de poging tot diefstal. Het hof overwoog dat de verdachte en haar mededader op slinkse wijze te werk waren gegaan en dat dit soort delicten bijdraagt aan gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. De verdachte had eerder in het buitenland soortgelijke delicten gepleegd, wat het hof meebracht in de overwegingen voor de straf. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof benadrukte de ernst van het feit en de noodzaak van een strenge bestraffing ter preventie van dergelijke misdrijven.