ECLI:NL:GHAMS:2018:4070

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2018
Publicatiedatum
6 november 2018
Zaaknummer
23-003540-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake poging tot zware mishandeling, wederspannigheid en belediging van politieambtenaren

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 september 2016. De verdachte, geboren in 1993, werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een slachtoffer op 28 oktober 2014 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte onder andere het schoppen van het slachtoffer terwijl deze op de grond lag en het drukken van een brandende sigaret tegen het gezicht van het slachtoffer. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van wederspannigheid tegen politieambtenaren en belediging van deze ambtenaren tijdens haar aanhouding.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 11 juli 2018 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de getuigenverklaringen onvoldoende betrouwbaar zijn, omdat deze onder invloed van alcohol zijn afgelegd en onderling tegenstrijdig zouden zijn. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de aangeefster en de getuigen voldoende consistent en betrouwbaar zijn. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk de brandende sigaret tegen de wang van de aangeefster heeft gedrukt, wat kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur en 40 dagen hechtenis, waarvan een deel voorwaardelijk. Tevens zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder het slachtoffer en een politieambtenaar. De vordering van het slachtoffer tot schadevergoeding van €300,00 is toegewezen, evenals een vordering van €100,00 van de politieambtenaar. Het hof heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003540-16
datum uitspraak: 25 juli 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 september 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-703096-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
11 juli 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair:
zij op of omstreeks 28 oktober 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met kracht
- voornoemde van [slachtoffer] heeft geschopt terwijl zij op de grond lag en/of,
- een brandende sigaret(tenpeuk) tegen de wang, in elk geval het gezicht van voornoemde van [slachtoffer]
heeft (uit)gedrukt en/of gehouden;
1.
subsidiair:
zij op of omstreeks 28 oktober 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] heeft mishandeld door (met kracht)
- voornoemde van [slachtoffer] te slaan en/of duwen waardoor zij ten val kwam en/of,
- voornoemde van [slachtoffer] te schoppen terwijl zij op de grond lag en/of,
- voornoemde van [slachtoffer] terug te duwen en/of slaan toen zij probeerde op te staan en/of,
- een brandende sigaret(tenpeuk) tegen de wang, in elk geval het gezicht van voornoemde van [slachtoffer]
(uit) te drukken en/of te houden, waardoor voornoemde van [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn
heeft ondervonden;
2:
zij op of omstreeks 28 oktober 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, toen een of meerdere aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtena(a)r(en) ([verbalisant 2] en/of [verbalisant 1]) verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekt(e) strafba(a)r(e) feit(en), had aangehouden en had vastgegrepen, althans vast had, teneinde verdachte ter geleiding voor een hulpofficier van justitie over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen voornoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, heeft verzet door
- te rukken en/of te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die politie ambtena(a)r(en) verdachte trachtte te geleiden en/of,
- haar arm proberen los te trekken en/of,
- wild heen en weer te bewegen met haar lichaam en/of,
- een schoppende beweging te maken in de richting van voornoemde politieambtena(a)r(en);
3:
zij op of omstreeks 28 oktober 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ambtenaren, te weten
[verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] (beiden aspirant van Politie Eenheid Nederland), gedurende en/of
ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening heeft beledigd door
- meermalen tegen voornoemde [verbalisant 2] in diens tegenwoordigheid (onder andere) de woorden "vieze vuile kankerhoer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking heeft toegevoegd en/of, - feitelijkheden namelijk door in de richting van voornoemde [verbalisant 1] te spuwen waarbij het spuw in het gezicht van voornoemde [verbalisant 1] terecht kwam.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bespreking van de bewijsverweren

Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat de verklaringen van aangeefster en de getuigen onvoldoende betrouwbaar zijn, omdat de waarnemingen
zijn gedaan toen zij allen onder invloed waren, de mogelijkheid bestaat dat de verklaringen onbewust zijn beïnvloed door er met elkaar over te spreken en de getuigenverklaringen op essentiële punten onderling tegenstrijdig zijn en daarom onvoldoende steun bieden aan de aangifte.
Tevens heeft de raadsman bepleit dat, voor zover de sigaret al het gezicht heeft geraakt van aangeefster, de verdachte daar geen (voorwaardelijk) opzet toe had en het aanraken van het gezicht met een brandende sigaret niet is duiden als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Betrouwbaarheid getuigenverklaringen
Anders dan de raadsman heeft betoogd, acht het hof de verklaringen van aangeefster Van [slachtoffer] en
van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] voldoende consistent en betrouwbaar. Dat sommige getuigen niet
alle handelingen hebben gezien en aangeefster en de getuigen – evenals de verdachte – alcohol hadden gedronken, doet daar niet aan af.
Het hof overweegt in dit verband dat naast aangeefster, alleen de getuige [getuige 1] heeft gezien dat de verdachte een sigaret in het gezicht van aangeefster heeft gedrukt; bij de raadsheer-commissaris heeft
hij uitgelegd hoe dit is gegaan. Deze verklaring kan niet zijn beïnvloed door een andere getuige,
omdat verder niemand deze handeling heeft gezien. De verklaringen van aangeefster en getuige [getuige 1] worden ondersteund door een geneeskundige verklaring van de GGD, waaruit blijkt dat aangeefster op haar rechter wang een bruinrode verkleuring had, dat de huid in het midden van de verkleuring niet intact was en dat dit letsel past bij een brandwond. Ook overigens vindt de suggestie van de raadsman dat de verklaringen op elkaar zouden kunnen zijn afgestemd geen steun in enig bewijsmiddel. Dit geldt temeer nu getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij het uitdrukken van een sigaret in het gezicht niet heeft gezien en alleen over het slaan en schoppen heeft verklaard.
Nu aangeefster en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard dat een vrouw met (lange) blonde haren voornoemde handelingen heeft verricht, aangeefster en getuige [getuige 1] de verdachte hebben herkend als zijnde het meisje met de blonde haren, de verdachte ook daadwerkelijk bij de schermutseling aanwezig is geweest en er verder door getuigen naast voornoemde blonde vrouw alleen een vrouw met bruine krullende haren wordt beschreven, acht het hof bewezen dat de verdachte de handelingen heeft verricht. Dat getuige [getuige 2] de verdachte niet met zekerheid heeft herkend als degene die aangeefster heeft geschopt, doet hier niet aan af.
Opzet
Het hof is evenals de rechtbank en anders dan de raadsman heeft bepleit, van oordeel dat de verdachte opzettelijk een brandende sigaret tegen de wang van aangeefster heeft gedrukt. Zowel aangeefster
als getuige [getuige 1] hebben verklaard dat de sigaret is ‘uitgedrukt’ tegen de wang. Zoals hiervoor is overwogen heeft getuige [getuige 1] bij de raadsheer-commissaris voorgedaan hoe de sigaret tegen de wang is gedrukt - “
Zij was de sigaret eerst aan het roken en pakte die toen met twee/drie vingers vast (de getuige maakt een beweging waarbij hij aangeeft dat de sigaret tussen de toppen van de duim, wijsvinger en middelvinger wordt gehouden en de sigaret steekt dan naar buiten. Vervolgens beweegt de getuige de arm op schouder-hoogte naar voren), waarna zij de sigaret uitdrukt tegen de wang van [slachtoffer]” –.
Dit betreft naar het oordeel van het hof een gerichte en doelbewuste handeling. Het gestelde alternatieve scenario dat het per ongeluk is gebeurd, wordt dan ook verworpen.
Zwaar lichamelijk letsel
Een blijvend ontsierend litteken in het gezicht kan zwaar lichamelijk letsel opleveren. Het in het (aan)gezicht (uit)drukken van een sigaret, kan eenvoudig een brandwond en vervolgens een blijvend litteken opleveren. Nu dit in het aangezicht, te weten op de wang is gebeurd, op een plek waar een litteken goed te zien is, had dit eenvoudig en met voldoende mate van waarschijnlijkheid tot zwaar lichamelijk letsel kunnen leiden.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde
Voor zover de raadsman verweren heeft gevoerd die betrekking hebben op de tenlastegelegde wederspannigheid en belediging van de ambtenaren, vinden die hun weerlegging in de inhoud van de bewijsmiddelen. De (algemene) stelling van de raadsman dat het indienen van een vordering tot schadevergoeding door een verbalisant afbreuk doet aan de bewijskracht van het door de verbalisant opgemaakte ambtsedig proces-verbaal, dient wegens gebrek aan feitelijke grondslag te worden verworpen. Daarbij merkt het hof op dat slechts één verbalisant ([verbalisant 1]) een vordering tot schadevergoeding heeft ingediend en dat zijn verklaring wordt ondersteund door het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 2]. De verweren worden mitsdien verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair:
zij op 28 oktober 2014 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- met kracht voornoemde van [slachtoffer] heeft geschopt terwijl zij op de grond lag en,
- een brandende sigaret tegen de wang van voornoemde van [slachtoffer] heeft gedrukt;
2:
zij op 28 oktober 2014 te Amsterdam, toen aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtenaren ([verbalisant 2] en [verbalisant 1]) verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van een op heterdaad ontdekt strafbaar feit, hadden aangehouden en hadden vastgegrepen, teneinde verdachte ter geleiding voor een hulpofficier van justitie over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen voornoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening,
heeft verzet door
- te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die politie ambtenaren verdachte trachtten te geleiden en,
- haar arm proberen los te trekken en,
- wild heen en weer te bewegen met haar lichaam en,
- een schoppende beweging te maken in de richting van voornoemde politieambtenaar [verbalisant 1];
3:
zij op 28 oktober 2014 te Amsterdam, ambtenaren, te weten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (beiden aspirant van Politie Eenheid Nederland), gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van
hun bediening heeft beledigd door
- meermalen tegen voornoemde [verbalisant 2] in diens tegenwoordigheid (onder andere) de woorden
"vieze vuile kankerhoer" heeft toegevoegd en,
- feitelijkheden namelijk door in de richting van voornoemde [verbalisant 1] te spuwen waarbij het spuw in het gezicht van voornoemde [verbalisant 1] terecht kwam.
Hetgeen onder 1 primair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep
in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
wederspannigheid.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of
ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 150 uur, subsidiair 75 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 (een) maand, alsmede tot een taakstraf van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft zonder duidelijke aanleiding een brandende sigaret in het gezicht van aangeefster gedrukt en aangeefster
terwijl zij op de grond lag, geschopt. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat het geweld een flinke impact op aangeefster heeft gehad. De verdachte heeft door voornoemd handelen niet alleen ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster, maar heeft daarnaast ook gevoelens van onveiligheid bij zowel aangeefster als de maatschappij teweeggebracht.
Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan wederspannigheid. Zij heeft zich fysiek verzet
bij haar aanhouding. Daardoor heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op het ambtelijk gezag van de betreffende functionarissen en hen belemmerd in hun werkzaamheden.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan belediging door verbalisant [verbalisant 1] in zijn gezicht te spugen. Een voor de betrokken politieambtenaar buitengewoon grievende gedraging waarmee de verdachte niet alleen inbreuk maakte op de lichamelijke integriteit van die politieambtenaar, maar
ook - opnieuw - inbreuk op het gezag van de betreffende politieambtenaar. Dit laatste geldt tevens voor de grievende woorden die de verdachte uitte in de richting van de andere politieambtenaar.
Anderzijds houdt het hof rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, een alleenstaande moeder met een beperkt netwerk en een belast verleden, die blijkens een uittreksel
uit de Justitiële Documentatie van 29 juni 2018 lange tijd voor dit incident en ook daarna niet meer onherroepelijk is veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur (deels onvoorwaardelijk en deels voorwaardelijk) passend en geboden. Het hof gaat er daarbij vanuit dat de reclassering rekening zal houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte bij het maken van afspraken voor het verrichten van de taakstraf.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 300,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van
het onder 1 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks de door de benadeelde
partij gevorderde immateriële schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 200,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 100,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg
van het onder 3 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade
heeft geleden. Het hof stelt de schadevergoeding naar billijkheid vast op € 100,00. De verdachte is
tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 180, 266, 267 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 300,00 (driehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 28 oktober 2014.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant 1] ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 100,00 (honderd euro) ter zake van immateriële schade.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[verbalisant 1], ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 100,00 (honderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam,
waarin zitting hadden mr. S. Clement, mr. P.C. Römer en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van
mr. M.C.W. van der Voort, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 juli 2018.
Mr. P.C. Römer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]