ECLI:NL:GHAMS:2018:4505

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2018
Publicatiedatum
7 december 2018
Zaaknummer
23-001311-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen met beroep op noodweer(exces) verworpen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1998, was beschuldigd van openlijk in vereniging geweld plegen tegen een slachtoffer op 15 juli 2016 in Haarlem. De tenlastelegging omvatte zowel primair als subsidiair geweld tegen het slachtoffer, waarbij de verdachte samen met anderen het slachtoffer meermalen heeft geslagen en geschopt, terwijl deze op de grond lag. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en heeft het beroep op noodweer en noodweerexces verworpen. Het hof oordeelde dat er geen noodzaak tot verdediging bestond op het moment dat de verdachte en zijn medeverdachten het slachtoffer aanvielen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met een voorwaardelijke hechtenis van 30 dagen, en de vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen. De benadeelde partij had een schadevergoeding van € 2.250,00 gevorderd, maar het hof kende € 250,00 toe voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 15 juli 2016. Het hof heeft de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, die slechts bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001311-17
datum uitspraak: 6 november 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 31 maart 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-004163-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 oktober 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de politierechter toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 15 juli 2016 te Haarlem, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Staalstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit - het meermalen slaan en/of duwen tegen het gezicht, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer], waardoor of waarna die [slachtoffer] op de grond is gevallen en/of - (vervolgens) het meermalen slaan (met een stok, althans een hard houten voorwerp), stompen, schoppen en/of trappen tegen het gezicht, althans het hoofd en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer], terwijl die [slachtoffer] op de grond lag;
subsidiair:
hij op of omstreeks 15 juli 2016 te Haarlem, te weten [slachtoffer] heeft mishandeld door deze meermalen te slaan (met een stok, althans een hard houten voorwerp), stompen, schoppen en/of trappen tegen het gezicht, althans het hoofd en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer], terwijl die [slachtoffer] op de grond lag.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal om doelmatigheidsredenen worden vernietigd
.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 juli 2016 te Haarlem met anderen op de openbare weg, de Staalstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer], terwijl die [slachtoffer] op de grond lag.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De raadsman van de verdachte heeft aan de hand van zijn aan het hof overgelegde pleitnotities een beroep op noodweer gedaan en (zo begrijp het hof de raadsman) verzocht de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Daartoe heeft hij gesteld dat de vader van de verdachte, de medeverdachte [medeverdachte], zich tegen [slachtoffer] moest verdedigen, toen die woest op hem af kwam lopen, waarop de medeverdachte hem richting een portiek heeft geduwd. Toen [slachtoffer] weer naar buiten kwam had hij een stok in zijn handen en was er sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waartegen verdediging door de medeverdachte geboden was.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Getuige [getuige 1] (dossierpag. 63 e.v.) , wiens verklaring ondersteund wordt door de verklaringen van getuige [getuige 2] en een onbekend gebleven getuige (dossierpag. 75 e.v.), heeft verklaard dat zij zag dat een man (het hof begrijpt: de aangever) met een stok in zijn hand achter twee jongens (het hof begrijpt: de verdachte en een medeverdachte) en een man (het hof begrijpt: de medeverdachte [medeverdachte]) aanrende. Zij zag dat de stok werd afgepakt door mensen die aldaar buiten stonden. Vervolgens vielen de verdachte en zijn medeverdachten de aangever aan. De aangever is toen op de grond gaan liggen en in een foetushouding gekropen. Hierop hebben de verdachte en zijn medeverdachten tegen de rug van de aangever geschopt. Getuige [getuige 1] verklaarde dat het schoppen met de voetzolen en met kracht ging, Zij zag dat de verdachte en zijn medeverdachten dit met hun voetzool en met kracht deden. Zij is ertussen gesprongen en heeft de verdachte en zijn medeverdachten weggeduwd.
Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat, zo er al op enig moment sprake zou zijn geweest van een noodweersituatie, deze in elk geval was geëindigd nadat de stok van de aangever was afgepakt en de aangever op de grond was gaan liggen. Aldus is het hof van oordeel dat er toen voor de verdachte geen noodzaak tot verdediging bestond en dat het beroep op noodweer derhalve moet worden verworpen.
Ook overigens is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft voorts een beroep op noodweerexces gedaan, stellende dat het handelen van de verdachte, indien sprake was van een overschrijding van de grenzen van een noodzakelijke verdediging, het onmiddellijke gevolg was van een hevige gemoedsbeweging – te weten de angst voor toch minimaal een zware mishandeling met een knuppel van zijn vader – die door die aanranding was veroorzaakt. Het hof verwerpt het beroep op noodweerexces, nu – zoals hiervoor vastgesteld – er voor de verdachte geen noodzaak tot verdediging bestond. Daarenboven – zo overweegt het hof ten overvloede – is feitelijk niet aannemelijk geworden dat de verdachte toen hij met zijn medeverdachten het slachtoffer tegen zijn rug schopte, handelde onder invloed van een hevige gemoedsbeweging.
Ook overigens is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging door samen met anderen het slachtoffer te schoppen tegen het lichaam, terwijl het slachtoffer op de grond lag. Dergelijke feiten veroorzaken gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving. Het betreft een buurtconflict waarbij de vader van de verdachte en het slachtoffer regelmatig onenigheid hebben gehad over het gedrag van hun kinderen. Het slachtoffer is in zijn strafzaak veroordeeld tot een taakstraf. In de onderhavige ruzie tussen zijn vader en het slachtoffer heeft de verdachte zich op agressieve wijze gemengd. Dit rekent het hof de verdachte aan.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.250,00. In het vonnis waarvan beroep is kennelijk verzuimd een beslissing te geven op de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Materiele schade
Het hof zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de gevorderde materiele schade wegens gebrek aan onderbouwing. Uit de stukken van het dossier of anderszins blijkt niet van financiële schade als gevolg van een mislukte oogst, zodat ten aanzien van deze post nader bewijs dient te worden geleverd, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Immateriële schade
Artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien deze ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Bij de begroting van de vergoeding van deze schade dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden, waaronder de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen hebben toegekend.
Blijkens het door de benadeelde partij ingebrachte medische stuk had hij als gevolg van het ten laste gelegde rugpijn, hoofdpijn en pijn in zijn hals. Daarnaast blijkt uit de foto’s in het dossier dat hij ook letsel heeft overgehouden aan het voorval. Gelet op de onderbouwing van de vordering en bij gebrek aan een voldoende gemotiveerde betwisting van die omstandigheden en van het gevorderde bedrag zijdens de verdachte, leent de vordering zich naar maatstaven van billijkheid voor toewijzing tot het bedrag van € 250,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 15 juli 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G.M. Boekhoudt, mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. J.H.C. van Ginhoven, in tegenwoordigheid van mr. O.F. Qane, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 november 2018.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]