ECLI:NL:GHAMS:2018:4524

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
23-001228-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal uit auto en verduistering met betrekking tot identiteitsbewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1996, was aangeklaagd voor diefstal uit een auto en verduistering van een identiteitsbewijs. De tenlastelegging omvatte onder andere het wegnemen van een etui met geld uit een Volkswagen, en het opzettelijk zich wederrechtelijk toe-eigenen van een identiteitsbewijs dat niet op zijn naam stond. Tijdens de zitting op 20 september 2018 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de raadsvrouw gehoord. Het hof oordeelde dat het primair ten laste gelegde feit van diefstal wettig en overtuigend bewezen was, terwijl het medeplegen niet bewezen kon worden. De verdachte ontkende de feiten, maar het hof achtte de verklaringen van de verbalisant geloofwaardig. De verduistering van het identiteitsbewijs werd ook bewezen verklaard, ondanks de verklaring van de verdachte dat hij het had gevonden en wilde inleveren. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde een gevangenisstraf van zes weken op, waarvan drie weken voorwaardelijk, en gelastte de tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen. De beslissing werd genomen met inachtneming van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001228-18
datum uitspraak: 4 oktober 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen
het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 maart 2018 in de strafzaak
onder de parketnummers 13-229739-17 en 13-032192-17 (TUL), 13-054094-17 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] in het jaar 1996,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
20 september 2018.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de, in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging, is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 13 november 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een etui (met daarin een geldbedrag), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] en/of [bedrijf], heeft weggenomen in/uit een voertuig (Volkswagen met kenteken [kenteken]) met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
1 subsidiair:
hij op of omstreeks 13 november 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een voertuig (Volkswagen met kenteken [kenteken]) weg te nemen goederen en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of [bedrijf], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) het voertuig in is gegaan en de cabine van het voertuig heeft doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2:
hij op of omstreeks 13 november 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een identiteitsbewijs (ID-kaart) op naam van [naam], in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan voornoemde [naam], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten door vondst, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverwegingen

Bewijsverweer feit 1
De raadsvrouw heeft het hof verzocht de verdachte vrij te spreken van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde. De verdachte ontkent het hem ten laste gelegde feit te hebben begaan. Gezien de omstandigheden; slecht zicht door regenachtig weer en de afstand van 25 meter tussen de verbalisant
en de verdachte ten tijde van de gestelde waarneming, is niet uit te sluiten dat de verbalisant tot een verkeerde waarneming is gekomen. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw de verdachte partieel vrij te spreken van het ten laste gelegde medeplegen.
Oordeel van het hof feit 1
Anders dan de politierechter heeft geoordeeld en door de advocaat-generaal is betoogd, is het hof van oordeel dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen, met uitzondering van het
ten laste gelegde medeplegen. Het hof overweegt daartoe als volgt. Uit het dossier blijkt het volgende. De politieambtenaar [verbalisant], die heeft geverbaliseerd op dat moment “zeer goed zicht” te
hebben gehad op de verdachte, zag de verdachte op 13 november 2017 druk bezig met het doorzoeken van de bestuurderscabine van een bedrijfsbus geparkeerd aan de Vossiusstraat te Amsterdam, terwijl
de binnenverlichting van die bestelbus brandde. [verbalisant] heeft gezien dat de verdachte zich druk bewoog in de cabine van de bedrijfsbus, daarin links en rechts keek en dat zijn armen druk heen en weer gingen, kennelijk bij het openen van opbergruimten en het vastpakken van goederen. Vervolgens heeft [verbalisant] gezien dat de verdachte via het bestuurdersportier de bus uit is gekomen, waarbij het leek alsof de verdachte iets onder zijn jas had en dit met zijn arm ondersteunde (doorgenummerde p. 9-11). Daarop is de verdachte aangehouden. Bij zijn fouillering is een etui gevonden. De aangever heeft dit
etui herkend als het uit het handschoenenkastje van zijn bestelbus weggenomen etui (doorgenummerde
p. 16). Saillant detail is dat de aangever, een Britse staatsburger, heeft verklaard dat in dat etui onder meer wat kleingeld zat om te parkeren, terwijl bij de verdachte naast voormeld etui iets meer dan € 6
aan muntgeld is aangetroffen en drie Britse munten van five pence (doorgenummerde p. 75).
Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd doet het hof niet twijfelen aan de voormelde door politieambtenaar [verbalisant] geverbaliseerde waarnemingen. Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
Bewijsverweer feit 2
De raadsvrouw heeft het hof verzocht de verdachte vrij te spreken van het onder 2 ten laste gelegde.
De verdachte heeft verklaard dat hij de identiteitskaart van [naam] heeft gevonden op de dag voordat hij werd aangehouden en dat hij deze heeft meegenomen om deze bij een politiebureau af te geven, waaraan hij ten tijde van zijn aanhouding nog niet was toegekomen. Gezien het tijdsverloop van slechts 24 uren tussen de vondst van de identiteitskaart en het aantreffen daarvan bij de verdachte ontbreekt de opzet op het wederrechtelijk toe-eigenen.
Oordeel van het hof feit 2
Met de politierechter en als door de advocaat-generaal naar voren gebracht komt het hof tot het oordeel dat de verdachte de identiteitskaart op naam van [naam] heeft verduisterd.
Het hof overweegt daartoe als volgt. Het hof stelt vast dat uit het dossier blijkt dat bij fouillering van de verdachte op 13 november 2017 een identiteitskaart op naam van [naam] is aangetroffen, welke destijds geregistreerd stond als gestolen/vermist (doorgenummerde p. 56). De verdachte heeft verklaard dat hij deze op 13 november 2017 rond 18.00 uur heeft gevonden in een schoudertasje met tekeningen van Burberry, welk tasje de verdachte naar zijn zeggen had weggedaan (doorgenummerde p. 27).
Deze verklaring van de verdachte acht het hof redengevend voor het bewijs van de verduistering,
nu daaruit naar het oordeel van het hof kan worden afgeleid dat de verdachte de door hem gevonden spullen heeft geselecteerd op wat hij wilde houden en wat niet, en daar ook naar heeft gehandeld door
het schoudertasje weg te doen en de identiteitskaart te behouden. Het hof leidt daaruit af dat de verdachte helemaal niet van plan was het door hem gevonden samenstel van schoudertasje met identiteitskaart
door tussenkomst van de politie aan de rechtmatige eigenaar terug te doen komen, maar dat hij zich de identiteitskaart, nadat hij deze had gevonden, wederrechtelijk heeft toegeëigend. Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 primair:
hij op 13 november 2017 te Amsterdam, een etui met daarin een geldbedrag dat toebehoorde aan
[slachtoffer], heeft weggenomen uit een voertuig Volkswagen met kenteken [kenteken] met het oogmerk
het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2:
hij op 13 november 2017 te Amsterdam, opzettelijk een identiteitsbewijs (ID-kaart) op naam van [naam], toebehorende aan voornoemde [naam], welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten door vondst, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
verduistering.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken
met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 subsidiair en 2 en laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 40 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, bij een veroordeling rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en te volstaan met het opleggen van een taakstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft uit een geparkeerde bedrijfsbus een etui met inhoud ontvreemd. Hiermee heeft de verdachte het eigendomsrecht van de eigenaar geschonden en deze schade en hinder bezorgd. Daarnaast heeft de verdachte een identiteitskaart die niet op zijn naam stond gevonden en deze vervolgens verduisterd. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de houder van deze identiteitskaart. Het hof rekent beide feiten de verdachte aan.
In het nadeel van de verdachte weegt het hof mee dat blijkens een de verdachte betreffend uittreksel
uit de Justitiële Documentatie van 10 september 2018 de verdachte eerder meermaals wegens vermogensdelicten onherroepelijk is veroordeeld, tot geldboetes en taakstraffen. Dat heeft hem kennelijk niet kunnen doordringen van de noodzaak zich te weerhouden van het plegen van strafbare feiten.
Het hof ziet aanleiding een deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, met
de bedoeling de verdachte hiermee ook in de toekomst ervan te weerhouden in de toekomst nogmaals strafbare feiten te plegen.
Het hof acht, alles afwegende, een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 310 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging 13-032192-17

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 22 maart 2017 opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 500, te vervangen door 10 dagen hechtenis als deze geldboete niet wordt voldaan, met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft het hof verzocht de vordering toe te wijzen.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht de vordering in geval van vrijspraak niet-ontvankelijk te verklaren, subsidiair de proeftijd te verlengen.
Het hof oordeelt als volgt. Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Vordering tenuitvoerlegging 13-054094-17

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter
in de rechtbank Amsterdam van 26 april 2017 opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 200 euro, te vervangen door 4 dagen hechtenis als deze geldboete niet wordt voldaan, met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft het hof verzocht de vordering toe te wijzen.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht de vordering in geval van vrijspraak niet-ontvankelijk te verklaren, subsidiair de proeftijd te verlengen
Het hof oordeelt als volgt. Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan [slachtoffer] van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
€ 6,65 (5484426) en 3 stk munten GBP incourant geld ( 5484430).
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 22 maart 2017, parketnummer 13-032192-17, te weten van: een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 26 april 2017, parketnummer 13-054094-17, te weten van:
een
geldboetevan
€ 200,00 (tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. R.P. den Otter, mr. S. Clement en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid
van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 oktober 2018.
[…]