In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Colombia in 1982, werd beschuldigd van het medeplegen van witwassen van een geldbedrag van ongeveer 754.520 euro, dat verstopt was in kinderspeelgoed. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte betrokken was bij het vervoeren van dit geldbedrag, dat tijdens een douanecontrole op Schiphol werd aangetroffen. De verdachte had de medeverdachte opgehaald van het Victoria Hotel in Amsterdam en had haar geholpen met het inchecken van haar bagage, waarin het geld was verstopt.
De tenlastelegging omvatte dat de verdachte in de periode van 27 maart 2014 tot en met 30 maart 2014, tezamen met anderen, het geldbedrag had verworven en voorhanden had gehad, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat het geld afkomstig was uit een misdrijf. Het hof oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren voor een vermoeden van witwassen, ondanks het ontbreken van direct bewijs dat het geld uit een specifiek misdrijf afkomstig was. De verdachte had verklaard dat hij niet precies wist wat er aan de hand was, maar dat hij wel wist dat het niet klopte.
Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting zoals bedoeld in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De op te leggen straf was gebaseerd op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, evenals de persoonlijke situatie van de verdachte, die inmiddels naar Spanje was geëmigreerd.