ECLI:NL:GHAMS:2018:4612

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2018
Publicatiedatum
14 december 2018
Zaaknummer
23-003060-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen van een geldbedrag verstopt in kinderspeelgoed

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Colombia in 1982, werd beschuldigd van het medeplegen van witwassen van een geldbedrag van ongeveer 754.520 euro, dat verstopt was in kinderspeelgoed. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte betrokken was bij het vervoeren van dit geldbedrag, dat tijdens een douanecontrole op Schiphol werd aangetroffen. De verdachte had de medeverdachte opgehaald van het Victoria Hotel in Amsterdam en had haar geholpen met het inchecken van haar bagage, waarin het geld was verstopt.

De tenlastelegging omvatte dat de verdachte in de periode van 27 maart 2014 tot en met 30 maart 2014, tezamen met anderen, het geldbedrag had verworven en voorhanden had gehad, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat het geld afkomstig was uit een misdrijf. Het hof oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren voor een vermoeden van witwassen, ondanks het ontbreken van direct bewijs dat het geld uit een specifiek misdrijf afkomstig was. De verdachte had verklaard dat hij niet precies wist wat er aan de hand was, maar dat hij wel wist dat het niet klopte.

Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting zoals bedoeld in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De op te leggen straf was gebaseerd op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, evenals de persoonlijke situatie van de verdachte, die inmiddels naar Spanje was geëmigreerd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003060-14
datum uitspraak: 11 juli 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 24 juli 2014 in de strafzaak onder parketnummer 15-870633-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Colombia) op [geboortedatum] 1982,
[adres 1] ,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 maart 2014 tot en met 30 maart 2014, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, te Schiphol gemeente Haarlemmermeer en/of Maarssen en/of Maarssenbroek en/of Amsterdam, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een (contant) geldbedrag van ongeveer 754.520,-euro, althans enig geldbedrag, heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad, heeft/hebben overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten genoemd geldbedrag gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had/hadden moet(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Overweging

Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat zondermeer sprake is van een vermoeden van witwassen
en dat de verdachte wist dat hij meewerkte aan het smokkelen van geld.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte vrij te spreken, hiertoe heeft zij gesteld dat de verdachte
geen opzet heeft gehad op het voorhanden hebben van het geld aangezien het geld in het speelgoed
in de koffer van de medeverdachte zat. Van hem kan dan ook geen uitleg worden verwacht over de herkomst van het geld en de verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken.
Feiten en omstandigheden
Op 27 maart 2014 is de medeverdachte [naam 3] , nadat zij eerst vanuit Madrid waar zij woont, met het vliegtuig naar Brussel was gevlogen, met de trein vanuit Brussel in Amsterdam aangekomen.
De verdachte heeft haar als snorder in opdracht van een zekere “ [naam 1] ” met de auto opgehaald bij het Victoria Hotel te Amsterdam en heeft haar naar het adres [adres 2] te Maarssen gebracht. Dit adres had de verdachte van “ [naam 2] ” gekregen, van wie hij ook de sleutel van deze woning had gekregen. Het betrof een woning die leeg stond c.q. onbewoond, maar wel gemeubileerd was. Diezelfde dag is
de verdachte samen met [naam 2] naar een Ikea winkel gegaan. Daar heeft [naam 2] (onder meer) acht poppenbedjes uitgezocht. De verdachte heeft het speelgoed met het geld dat [naam 2] hem had gegeven, afgerekend, terwijl [naam 2] buiten het zicht van de camera’s ging staan. Vervolgens heeft [naam 2]
het speelgoed mee naar huis genomen. Op 30 maart 2014 is de verdachte naar Diemen gereden, alwaar hij [naam 2] heeft getroffen. Deze gaf hem een tas met speelgoed en een geldbedrag bestemd voor [naam 3] . Vervolgens is de verdachte met de tas met speelgoed naar het adres in Maarssen gereden. Hij heeft [naam 3] de tas met speelgoed gegeven en haar geholpen de dozen met speelgoed in haar koffer te stoppen, omdat [naam 2] hem had verteld dat het speelgoed kostbaar was
en dat ze voorzichtig moesten doen.
Ook heeft de verdachte in opdracht van [naam 2] een bedrag van € 4.520,- aan [naam 3] overhandigd. Op de vraag van de verdachte waar dat geld voor bedoeld was, zou [naam 2] hebben geantwoord dat de verdachte die vragen beter niet kon stellen. Hij heeft verder niet meer doorgevraagd. [naam 3] heeft desgevraagd aan de verdachte verteld dat ze voor de dozen met speelgoed naar Nederland was gekomen en dat zij geld kreeg om die dozen met speelgoed te vervoeren. Vervolgens heeft de verdachte een foto van [naam 3] gemaakt en haar in opdracht van [naam 2] met haar bagage, waaronder de koffer met speelgoed, naar de luchthaven Schiphol gebracht. Daar aangekomen, heeft de verdachte haar geholpen met inchecken voor haar reis naar Panama City (Panama) met als eindbestemming [geboorteplaats] (Columbia), omdat zij de taal niet sprak. De verdachte is bij [naam 3]
en haar koffer gebleven totdat haar koffer van de bagageband verdween.
Witwassen
Het hof stelt het volgende voorop. Voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder b van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel "afkomstig
uit enig misdrijf", is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit
enigmisdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien de vastgestelde feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien zo’n een geval zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van de gelden. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek
te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve legale herkomst van het voorwerp. Dit laatste speelt in de onderhavige zaak niet, gelet op het verweer van de verdachte.
Vermoeden van witwassen
Het hof stelt vast dat het onderzoek in de onderhavige zaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat het geldbedrag dat de medeverdachte op 30 maart 2014 te Schiphol bij zich had uit enig misdrijf afkomstig is. Het hof is vervolgens van oordeel dat op grond van de navolgende feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan het delict witwassen is gerechtvaardigd.
Tijdens de douanecontrole werd in de ruimbagage van [naam 3] een contant geldbedrag van 750.000,- euro, verstopt in geprepareerd speelgoed aangetroffen. Het bedrag bestond uit 1.500 biljetten van 500 euro.
Het fysiek vervoeren van een dergelijk groot geldbedrag in contanten brengt een aanzienlijk veiligheids-risico met zich mee. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, de verstopplaatsen die zijn gekozen, de (reis-)bestemming van het geld, de gebruikte coupures van € 500 en het feit dat met geldkoeriers werd gewerkt – een omslachtige en dure manier om geld te versturen – is het hof van oordeel dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen.
Opzet op het voorhanden hebben en overdragen
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het voorhanden hebben van het (van misdrijf afkomstige) geld.
Het hof overweegt als volgt. De verdachte heeft verklaard dat hij wist dat het niet klopte, maar dat hij niet precies wist van de hoed en de rand. Voorts heeft de verdachte verklaard dat [naam 2] hem had gezegd dat hij maar geen vragen moest stellen. De verdachte heeft ook eerder meerdere vrouwen gehaald en gebracht van en naar Schiphol en de woning in Maarssen. Deze vrouwen hadden dezelfde reisroute als [naam 3] . [naam 3] heeft desgevraagd aan de verdachte verteld dat ze voor de dozen met speelgoed naar Nederland was gekomen en dat zij geld kreeg om de dozen met speelgoed te vervoeren. De verdachte heeft [naam 3] in opdracht van [naam 2] een bedrag van 4.520 euro overhandigd. De verdachte maakte met een mobiele telefoon foto’s van de vrouwen die hij naar Schiphol bracht. Bij de verdachte zijn ook nog twee vliegtickets voor andere vrouwen aangetroffen voor dezelfde vliegroute als de vliegroute van de medeverdachte. Hij bleef bij de vrouwen totdat de koffer op de bagageband was verdwenen. De verdachte heeft speelgoed moeten kopen dat hij eerst moest inleveren, daarna terug kreeg en bij de vrouwen in de koffers moest stoppen.
Het hof is van oordeel dat directe wetenschap dat hij en zijn mededader geld smokkelden niet is komen vast te staan. Immers, het geld was niet van buiten zichtbaar en niet is gebleken dat iemand heeft verklaard over wetenschap hieromtrent. Door niets te vragen of te onderzoeken hebben de verdachte en zijn mededader zich in de eerdergenoemde omstandigheden echter willens en wetens blootgesteld aan
de aanmerkelijke kans dat zij een aanzienlijke hoeveelheid geld van criminele herkomst voorhanden hadden.
Het hof acht dan ook bewezen dat de verdachte zich met zijn mededader schuldig heeft gemaakt aan
het medeplegen van witwassen van een geldbedrag van € 754.520,-. Dat het geld in het speelgoed in
de koffer van [naam 3] zat, maakt dit - gelet op de hiervoor aangegeven rol van de verdachte
in het geheel - niet anders.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 27 maart 2014 tot en met 30 maart 2014, tezamen en in vereniging met een ander
te Schiphol gemeente Haarlemmermeer en Maarssen en/of Maarssenbroek en/of Amsterdam, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een (contant) geldbedrag van ongeveer 754.520,- euro, voorhanden hebben gehad en heeft overgedragen terwijl hij en zijn mededader redelijkerwijs had/hadden moet(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep
in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig (24) maanden, met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, bij de strafoplegging rekening te houden met het feit dat de verdachte met zijn gezin is geëmigreerd naar Spanje.
De verdachte heeft daar een arbeidscontract en een huis, zijn verblijfsstatus in Nederland is ingetrokken. Tenslotte verzoekt de raadsvrouw rekening te houden met het tijdsverloop.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan witwassen van een zeer groot geldbedrag. De verdachte heeft het speelgoed waarin het geld is verstopt aangeschaft, de geprepareerde goederen bij de koerier gebracht en heeft de koerier naar Schiphol te vervoerd. Hij heeft op Schiphol toezicht gehouden op koerier en bagage totdat de bagage op de bagageband van het vliegveld verdween.
Door witwaspraktijken wordt de onderliggende criminaliteit in stand gehouden en indirect ook bevorderd. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit
en het economisch verkeer aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 juni 2018 is hij
niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof overweegt met betrekking tot de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in deze zaak het volgende. Voorop staat dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De verdachte is op 30 maart 2014 in verzekering gesteld. Vanaf dit moment kon de verdachte de verwachting hebben dat tegen hem een strafvervolging zou worden ingesteld en is de op zijn redelijkheid te beoordelen berechtstermijn gaan lopen. De rechtbank heeft vervolgens op 24 juli 2014 vonnis gewezen. Tegen het vonnis is door het openbaar ministerie op 4 augustus 2014 hoger beroep ingesteld. Het hof doet op 11 juli 2018 uitspraak.
Het hof heeft geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is geschonden. Tussen het instellen van het hoger beroep door het openbaar ministerie op 4 augustus 2014 en het door het hof te wijzen arrest van 11 juli 2018 zijn meer dan twee jaren verstreken.
Alles afwegende vindt het hof in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden passend en geboden. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, de gehele strafprocedure in aanmerking genomen, zal het hof in plaats van de hiervoor genoemde in beginsel passende en geboden straf een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van de tijd dat de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, opleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in
artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht,
voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. S. Clement, mr. A.M. van Amsterdam en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid van mr. C. de Beer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 juli 2018.
mr. S. Clement is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.