ECLI:NL:GHAMS:2018:4670
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- J.L. Bruinsma
- I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen
- H.F. van Kregten
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de duur van de gevangenhouding en verzoek tot schorsing in voorlopige hechtenis
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 november 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de officier van justitie tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 29 oktober 2018, die betrekking had op de gevangenhouding van de verdachte. De verdachte, geboren in 1980 en thans verblijvende in het huis van bewaring PI Midden Holland te Alphen aan den Rijn, had een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis ingediend. Tijdens de behandeling in raadkamer heeft de advocaat-generaal de zaak toegelicht en is de verdachte gehoord, bijgestaan door zijn raadsman, mr. N.C.J. Meijering.
Het hof heeft de stukken van de zaak bestudeerd en is tot de conclusie gekomen dat er ernstige bezwaren zijn tegen de verdachte met betrekking tot feit 1, terwijl dit voor de feiten 2 en 3 niet het geval is. De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten zijn in de vervolging wegens verjaring, maar het hof oordeelt dat deze discussie pas aan de orde komt bij de inhoudelijke behandeling van de zaak. Het hof heeft de termijn van de gevangenhouding vastgesteld op 30 dagen, omdat een kortere termijn van 14 dagen niet voldoende zou zijn voor het benodigde onderzoek.
De beslissing van het hof houdt in dat het beroep tegen de bestreden beschikking, voor zover gericht tegen de duur van de gevangenhouding, wordt toegewezen en dat het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis wordt afgewezen. De beschikking is gegeven in raadkamer en is ter kennis gebracht van de verdachte door de advocaat-generaal.