ECLI:NL:GHAMS:2018:4670

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
13/728158-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de duur van de gevangenhouding en verzoek tot schorsing in voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 november 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de officier van justitie tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 29 oktober 2018, die betrekking had op de gevangenhouding van de verdachte. De verdachte, geboren in 1980 en thans verblijvende in het huis van bewaring PI Midden Holland te Alphen aan den Rijn, had een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis ingediend. Tijdens de behandeling in raadkamer heeft de advocaat-generaal de zaak toegelicht en is de verdachte gehoord, bijgestaan door zijn raadsman, mr. N.C.J. Meijering.

Het hof heeft de stukken van de zaak bestudeerd en is tot de conclusie gekomen dat er ernstige bezwaren zijn tegen de verdachte met betrekking tot feit 1, terwijl dit voor de feiten 2 en 3 niet het geval is. De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten zijn in de vervolging wegens verjaring, maar het hof oordeelt dat deze discussie pas aan de orde komt bij de inhoudelijke behandeling van de zaak. Het hof heeft de termijn van de gevangenhouding vastgesteld op 30 dagen, omdat een kortere termijn van 14 dagen niet voldoende zou zijn voor het benodigde onderzoek.

De beslissing van het hof houdt in dat het beroep tegen de bestreden beschikking, voor zover gericht tegen de duur van de gevangenhouding, wordt toegewezen en dat het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis wordt afgewezen. De beschikking is gegeven in raadkamer en is ter kennis gebracht van de verdachte door de advocaat-generaal.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM,
MEERVOUDIGE STRAFKAMER, RAADKAMER
BESCHIKKINGin raadkamer op het hoger beroep van de officier van justitie in de zaak van
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
wonende te [adres],
thans verblijvende in het huis van bewaring PI Midden Holland te Alphen aan den Rijn,
tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 29 oktober 2018, voor zover houdende beslissingen met betrekking tot de gevangenhouding van de verdachte.

De feiten en de rechtsgang

Het hof heeft kennis genomen van de akte van de griffier van de rechtbank Amsterdam van
30 oktober 2018, waarbij door de officier van justitie hoger beroep is ingesteld tegen voormelde beschikking van die rechtbank.
Het hof heeft gezien de beschikking waarvan beroep en heeft kennis genomen van de stukken betrekking hebbend op de voorlopige hechtenis van de verdachte en heeft gehoord de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door diens raadsman, mr. N.C.J. Meijering.
Bij de behandeling in raadkamer heeft de raadsman namens de verdachte een mondeling schorsingsverzoek gedaan.

De beoordeling

Het hof verenigt zich met de beschikking waarvan beroep en de gronden waarop deze berust, met dien verstande dat de termijn van de gevangenhouding wordt bepaald op 30 dagen.
De raadsman heeft de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte ten aanzien van feit 1 bepleit wegens verjaring. Dat over de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in verband met mogelijke verjaring nog gediscussieerd kan worden, komt bij de inhoudelijke behandeling aan de orde en gaat het bestek van de raadkamerbehandeling te buiten. In ieder geval kan niet gezegd worden dat er sprake is van een situatie waarbij nu al evident is dat het recht tot strafvervolging ter zake van feit 1 op de vordering inbewaringstelling is vervallen.
Alhoewel het hof geen ernstige bezwaren aanwezig acht voor de feiten 2 en 3 op de vordering inbewaringstelling, acht het hof deze in dit stadium van de procedure wel aanwezig voor feit 1. Op grond van het dossier lijkt het er op dat er op cruciale momenten sprake is van contacten van de verdachte met medeverdachten die in de buurt van een plaats delict kunnen worden geplaatst, dan wel lijkt het er op dat de verdachte zelf in de buurt van een plaats delict is geweest, of kort na een delict samen is geweest met personen die bij een plaats delict lijken te kunnen worden geplaatst.
Deze ernstige bezwaren zijn voldoende om een bevel gevangenhouding voor de duur van 30 dagen te dragen. Het openbaar ministerie wenst de verdachte in voorlopige hechtenis te houden juist om zonder dat de verdachte zich daarmee kan bemoeien nader onderzoek te kunnen doen. Het hof ziet voldoende aanleiding om de vordering van het openbaar ministerie op dit punt toe te wijzen, zij het dus slechts voor de duur van 30 dagen. Een termijn van 14 dagen als door de rechtbank verleend acht het hof te kort om in deze zaak onderzoek van enige omvang te kunnen doen.
In verband met dat onderzoek ziet het hof geen termen om te komen tot een schorsing van de voorlopige hechtenis.

De beslissing

Het hof:
WIJST TOE het beroep tegen de bestreden beschikking, voor zover gericht tegen de duur van de gevangenhouding en bepaalt deze op 30 dagen.
WIJST AF het beroep voor het overige.
WIJST AF het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Deze beschikking is gegeven op 14 november 2018 in raadkamer van dit hof door
mr. J.L. Bruinsma, voorzitter,
mrs. I.M.H. van Asperen de Boer- Delescen en H.F. van Kregten,
in tegenwoordigheid van mr. S.A.M. Borg als griffier.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van de verdachte.
Amsterdam, 14 november 2018,
de advocaat-generaal