ECLI:NL:GHAMS:2018:4790

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
2 januari 2019
Zaaknummer
200.218.170/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid autoreparateur en zorgplicht bij productaansprakelijkheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin [geïntimeerde] werd toegewezen in zijn vordering tot schadevergoeding wegens schending van de zorgplicht door [appellante], de autoreparateur. De rechtbank had geoordeeld dat [appellante] tekort was geschoten in haar zorgplicht bij de reparatie van een taxi, die door [geïntimeerde] was aangeschaft. De feiten zijn als volgt: [geïntimeerde] kocht op 20 december 2007 een Hyundai taxi, die na verschillende reparaties door [appellante] problemen bleef vertonen, waaronder een brandend motorstoringslampje. [geïntimeerde] heeft [appellante] herhaaldelijk op de hoogte gesteld van de klachten, maar het hof oordeelt dat [appellante] niet tekort is geschoten in haar zorgplicht. Het hof concludeert dat [geïntimeerde] niet voldoende heeft aangetoond dat de klachten verband hielden met de werkzaamheden van [appellante]. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vordering van [geïntimeerde] af, waarbij [geïntimeerde] wordt veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.218.170/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/600303 / HA ZA 16-3
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 december 2018
inzake
[appellante],
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. M. Sijstermans te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde]handelend onder de naam
[Taxi X],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.E. de Wijn te Rijsenhout.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 27 maart 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 december 2016, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en [appellante] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 23 mei 2018 doen bepleiten, [appellante] door mr. I. Delcour en W.B.J. van Overbeek, beiden advocaat te Amsterdam, en [geïntimeerde] door mr. De Wijn voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vordering van [geïntimeerde] zal afwijzen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten en rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van het in hoger beroep gevorderde.
[appellante] heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 1 juni 2016 onder 3, 3.1 tot en met 3.29, en in het bestreden vonnis onder 3, 3.1 en 3.2 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
[geïntimeerde] heeft op 20 december 2007 een auto gekocht van Automobielbedrijf Biesheuvel (verder: Biesheuvel) voor gebruik als taxi. Het betrof een auto van het merk Hyundai, type Santa Fe, met kenteken [kenteken] (verder: de auto). De auto is op 7 maart 2008 aan [geïntimeerde] geleverd. Biesheuvel heeft begin juni 2009 de dynamo en de v-snaar van de auto vervangen. Korte tijd daarna is de dynamo losgeschoten. [geïntimeerde] heeft bij Biesheuvel zijn beklag daarover gedaan, in diens onderneming, waarbij de situatie uit de hand is gelopen en [geïntimeerde] door de politie is verwijderd. Biesheuvel heeft daarna geweigerd nog langer werk voor [geïntimeerde] uit te voeren.
2.2
[geïntimeerde] is vervolgens naar [appellante] gegaan die op 12 juni 2009 in opdracht van [geïntimeerde] de dynamo van de auto heeft vastgezet. [appellante] heeft in de periode daarna in opdracht van [geïntimeerde] enkele onderhoudsbeurten uitgevoerd en enkele reparaties aan de auto verricht.
2.3
Op 12 januari 2010 had de auto een kilometerstand van 101.016.
2.4
Op 15 september 2010 heeft een andere Hyundai-dealer, Fakkert Zaandam B.V., de motorolie en het motorfilter vervangen.
2.5
Op 13 oktober 2010 heeft een gesprek tussen partijen plaatsgevonden over de klachten van [geïntimeerde], in aanwezigheid van een vertegenwoordiger van de importeur van Hyundai. In oktober 2010 is een storing in het motorblok ontstaan, althans is een motorstoringslampje gaan branden. [appellante] heeft enkele reparaties aan de auto verricht, de computer van de auto gereset en opnieuw uitgelezen. Daarna was er geen storing in het motorblok meer aanwezig. [appellante] heeft op 29 november 2010 nog in opdracht van [geïntimeerde] de motorolie en het oliefilter van de auto vervangen.
2.6
Op enig moment is het motorstoringslampje weer gaan branden. [geïntimeerde] heeft [appellante] bij brief van 17 december 2010 in gebreke gesteld onder een opsomming van zijn klachten over de auto, waaronder het branden van het motorstoringslampje. [appellante] heeft daarop bij brief van 23 december 2010 gereageerd.
2.7
Op 31 januari 2011 heeft [geïntimeerde] de auto bij Hyundai-dealer Autobedrijf Kunst B.V. gebracht. Toen [geïntimeerde] de auto bracht was de uitlaat roodgloeiend, er was rookontwikkeling en het waarschuwingslampje brandde permanent. De katalysator bleek verstopt en er is een noodreparatie uitgevoerd. Na de reparatie bleek de olie uit de uitlaat te lekken en was er wederom rookontwikkeling. [geïntimeerde] moest de auto laten staan en heeft deze op 1 februari 2011 bij [appellante] afgeleverd.

3.Beoordeling

3.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd, samengevat en voor zover in hoger beroep nog van belang, te verklaren voor recht dat [appellante] aansprakelijk is voor de schade, met wettelijke rente, veroorzaakt door het schenden van de zorgplicht ten aanzien van de reparatie van de gebreken van de auto en door na te laten vroegtijdig een schade-uitsluitend onderzoek te doen. Hij stelde daartoe, zakelijk weergegeven, dat [appellante] het onderhoud en de reparaties aan de auto niet goed heeft uitgevoerd en dat hij daardoor schade heeft geleden. Het hof merkt op dat de gedeeltelijke afwijzing van de vordering van [geïntimeerde], in het dictum van het bestreden vonnis onder 5.7, geen onderdeel uitmaakt van dit hoger beroep.
3.2
De rechtbank overweegt dat ter beoordeling staat of [appellante] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting de zorgplicht van een goed opdrachtnemer in acht te nemen. De zorgplicht in het kader van de reparatieverbintenis houdt in de verplichting om te zoeken naar verdere oorzaken als na het verrichten van diverse reparaties de klachten niet zijn hersteld. In dit geval staat vast dat sprake was van terugkerende klachten. Dit terugkeerpatroon had aanleiding moeten zijn voor [appellante] om nader onderzoek te doen. Nu zij dit niet heeft gedaan is de conclusie gerechtvaardigd dat [appellante] in strijd met haar zorgplicht heeft gehandeld. De rechtbank overweegt voorts dat uit de door [geïntimeerde] overgelegde deskundigenrapporten van Waayman en GerVon blijkt dat sprake was van onvolledige verbranding omdat de taxi hoofdzakelijk voor korte ritten werd gebruikt. De motor is door het onvoldoende regenereren van het roetfilter inwendig vervuild waardoor de olietoevoer naar de turbo is verstopt en de turbo is beschadigd. Dit had, gelet op de meldingen van [geïntimeerde] over het blijven branden van het motorstoringslampje, eerder door [appellante] moeten worden geconstateerd. [appellante] had tegen deze achtergrond moeten stellen en bewijzen dat de schade ook was ontstaan indien zij duidelijke initiatieven had ontplooid of deadlines had gesteld aan [geïntimeerde]. Het verweer van [appellante] dat sprake is van eigen schuld omdat [geïntimeerde] herhaaldelijk heeft geweigerd noodzakelijke reparaties uit te voeren gaat niet op omdat [appellante] zelf het gebrek aan de auto niet heeft onderkend, zo overweegt de rechtbank tenslotte. De rechtbank wijst de vordering van [geïntimeerde] in zoverre toe dat zij voor recht verklaart dat [appellante] aansprakelijk is voor de schade veroorzaakt door het nalaten van de rgplicht ten aanzien van de reparatie van de gebreken van de auto en door na te laten vroegtijdig een schade-uitsluitend onderzoek te doen. De rechtbank veroordeelt [appellante] voorts tot vergoeding van de door [geïntimeerde] geleden schade, op te maken bij staat, een veroordeelt hem eveneens in de proceskosten.
3.3
De eerste grief van [appellante] luidt dat de rechtbank ter zake van de reikwijdte van de zorgplicht is uitgegaan van onjuiste feitelijke uitgangspunten. [geïntimeerde] is niet met terugkerende klachten bij [appellante] gekomen; het ging immers steeds om andere klachten. Na reparatie waren de klachten telkens hersteld, althans er bestond voor [appellante] geen aanleiding te veronderstellen dat dit niet het geval was. Er is daarom geen aanleiding geweest voor nader onderzoek aan de auto, zo stelt [appellante] bij deze grief. [appellante] voert bij grief 2 aan dat het onwaarschijnlijk is dat de turbo reeds in oktober/november defect was, zij dit dus niet eerder had kunnen ontdekken en dat de in de loop van 2010 opgetreden gebreken en verrichte reparaties geen verband houden met het defect aan de turbo. Een en ander blijkt uit het bij haar memorie van grieven overgelegde expertiserapport van DEKRA Automotive. Er is dus geen sprake van enig causaal verband tussen haar handelen en het defect aan de turbo dat zich in januari 2011 heeft geopenbaard. [appellante] bestrijdt met grief 3 tenslotte het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is geweest van eigen schuld aan de zijde van [geïntimeerde]. [geïntimeerde] is immers door blijven rijden met de auto en is er zelf aan gaan sleutelen zonder dat de oorzaak van de problemen bekend was. Het hof overweegt naar aanleiding van de grieven, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, het volgende.
3.4
[appellante] heeft zich op het standpunt gesteld dat [geïntimeerde] slechts éénmaal, in oktober 2010, heeft aangegeven dat het motorstoringslampje brandde. [appellante] heeft naar aanleiding daarvan reparaties verricht, na een reset van de computer deze opnieuw uitgelezen en geconstateerd dat er geen storing meer in het motorblok aanwezig was. [geïntimeerde] heeft dit niet weersproken. Hij heeft in antwoord op de grieven ook niet aangevoerd dat hij bij herhaling met dezelfde klacht over het brandende motorstoringslampje bij [appellante] is geweest. Uit de stukken blijkt dit evenmin overtuigend. Zijn klachten betroffen telkens iets anders, zoals - volgens [geïntimeerde] - de dynamo, de brandstofpomp, de afwezigheid van een kunststofring in de oliefilter (hetgeen een fout van Biesheuvel zou zijn), een elektrische storing, een scheur in de intercooler, een olielek aan de bovenzijde van de motor en een ratelend geluid in de motor. [geïntimeerde] heeft niet onderbouwd aangevoerd dat een en ander in verband zou staan met de uiteindelijke schade aan de auto. Alleen op 29 juni 2010, zo blijkt uit het door [geïntimeerde] overgelegde rapport van GerVon, is eerder sprake geweest van een brandend controlelampje. [geïntimeerde] heeft echter niet aangevoerd dat het controlelampje in de periode tussen 29 juni 2010 en zijn melding van oktober 2010 weer is gaanbranden en dat hij dit toen aan [appellante] heeft meegedeeld. Uit de door partijen overgelegde verslagen van het gesprek van 13 oktober 2010 blijkt bijvoorbeeld niet dat het branden van het controlelampje in dat gesprek aan de orde is geweest. Het moet er dus voor gehouden worden dat de klacht over het brandende motorstoringslampje in oktober 2010, op het incident in juni 2010 na waaraan door [geïntimeerde] geen (duidelijke) conclusies worden verbonden, voor [appellante] nieuw was.
3.5
[geïntimeerde] heeft niet concreet toegelicht waarom zijn klacht over een brandend controlelampje, die hij slechts éénmaal met een tussentijd van enkele maanden heeft herhaald, in de gegeven omstandigheden - na reparatie leek de motorstoring verdwenen - aanleiding zou moeten zijn geweest voor het verrichten van nader onderzoek door [appellante]. Dat zou anders zijn als [appellante] redelijkerwijs had behoren te begrijpen dat Askari bij achterwege laten daarvan zou worden blootgesteld aan een risico van acuut gevaar of van voorzienbare grote schade. Dat sprake was van een dergelijk risico, laat staan van omstandigheden waaruit [appellante] dit redelijkerwijs had moeten begrijpen, is door [geïntimeerde] niet gesteld en daarvan is evenmin gebleken. [appellante] heeft in de inleidende toelichting op zijn grieven bovendien aangevoerd dat [geïntimeerde] niet heeft gesteld dat hij zou hebben ingestemd met een uitgebreid onderzoek en bereid zou zijn geweest de kosten daarvan te betalen. [geïntimeerde] heeft daarop niet meer gereageerd, ofschoon hij hiertoe gelegenheid heeft gehad, zodat niet kan worden uitgegaan van de bereidheid van [geïntimeerde] tot medewerking aan en betaling van een dergelijk onderzoek.
3.6
[appellante] heeft [geïntimeerde] bij het ophalen van de auto in oktober 2010 bovendien meegedeeld dat hij zich direct moest melden indien het motorstoringslampje weer zou gaan branden. [geïntimeerde] heeft dit, nadat [appellante] dit in eerste aanleg en in hoger beroep heeft aangevoerd en bij pleidooi in hoger beroep heeft herhaald, onbetwist gelaten, zodat het hof van de juistheid daarvan uitgaat. [appellante] heeft aldus aan [geïntimeerde] duidelijk gemaakt dat er bij het herhaald branden van het lampje mogelijk wel aanleiding was tot het nemen van verdere maatregelen.
3.7
[geïntimeerde] heeft zich vervolgens, nadat het controlelampje weer ging branden, niet gemeld bij [appellante] voor het nemen van de vereiste maatregelen. Hij heeft zich begin december 2010 wel gemeld bij de importeur van Hyundai. Volgens door [appellante] overgelegde emailberichten van de zijde van de importeur van 9 december 2010 en 27 februari 2011, waarvan de inhoud door [geïntimeerde] niet is betwist, meldde [geïntimeerde] aan de importeur dat het waarschuwingslampje drie weken na de reparatie van 28 oktober 2010 weer is gaan branden en dat de auto rookte. De medewerker van de importeur heeft [geïntimeerde] daarop aangeraden een afspraak te maken met de dealer. [geïntimeerde] zou de dealer echter niet op de hoogte willen stellen omdat deze het maar in één keer goed had moeten doen en hij niet elke keer zijn auto kwijt wilde.
3.8
De rechtshulpverlener van [geïntimeerde] heeft vervolgens bij brief van 17 december 2010 aan [appellante] een lijst met klachten over de auto toegezonden, waaronder een klacht over rook die buiten de auto waarneembaar is en ook in het voertuig komt waardoor gezondheidsklachten ontstaan, en het nog steeds brandende waarschuwingslampje dat in verband daarmee kan staan. De rechtshulpverlener verzoekt [appellante] hem te berichten wanneer een afspraak voor reparatie kan worden gemaakt. De brief bevat tevens een ingebrekestelling met betrekking tot de klachten. [geïntimeerde] beroept zich daarbij op non-conformiteit dan wel een verlengde garantietermijn nu de klachten binnen de garantietermijn zijn geuit. [appellante] reageert bij brief van 23 december 2010 met de mededeling dat fabrieksgarantie niet meer van toepassing is omdat bij inzet als taxi een maximum van 100.000 kilometer geldt. [appellante] deelt verder mee dat op 29 oktober 2010 de EGR-klep is schoongemaakt en de pakkingen zijn vervangen waarna de klachten over het roken van de auto en het branden van het waarschuwingslampje verholpen leken. [appellante] meldt verder dat zij zich, gesteund door de importeur, coulant zal opstellen mits de oorzaak van de problemen gelegen is in productdefecten maar dat normale slijtage en schade door onjuist of specifiek taxigebruik tegen de normaal geldende tarieven worden gerepareerd.
3.9
Het is vervolgens niet tot een afspraak voor verder onderzoek of reparatie gekomen. [geïntimeerde] heeft geen aan [appellante] toe te rekenen omstandigheden aangevoerd die maken dat het uitblijven daarvan aan [appellante] is te wijten. De inhoud van de hiervoor geparafraseerde brief van 23 december 2010 leidt niet tot een dergelijk verwijt. [geïntimeerde] heeft in dit geding niet meer, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken dat de garantietermijn tot een einde was gekomen. Voor zover hij met Biesheuvel een andere afspraak had gemaakt dan in de brief van [appellante] weergegeven, kan hij deze niet zonder meer jegens [appellante] inroepen. [geïntimeerde] heeft evenmin voldoende concreet aangevoerd dat de klachten over het waarschuwingslampje of de rookontwikkeling al voor het einde van de garantietermijn, begin januari 2010, voorkwamen en aan [appellante] zijn gemeld. Ook heeft [geïntimeerde] jegens [appellante] geen beroep meer gedaan op non-conformiteit van de auto.
3.1
Aan de aansprakelijkheid van [appellante] voor de op 31 januari 2011 ingetreden schade staat dan ook in de weg dat er in oktober 2010 nog geen aanleiding was tot nader onderzoek van de auto door [appellante], dat niet vaststaat dat [geïntimeerde] destijds aan nader onderzoek zou hebben meegewerkt en dat [geïntimeerde] [appellante] daarna niet meteen heeft gemeld dat de klachten opnieuw optraden en [appellante] vervolgens niet in de gelegenheid heeft gesteld de oorzaak van de klachten te onderzoeken en hem een aanbod tot reparatie te doen, al dan niet tegen vergoeding van te maken kosten, maar in plaats daarvan is doorgereden met de auto. Het is dan ook niet vast komen te staan dat [appellante] niet aan haar zorgplicht als goed opdrachtnemer heeft voldaan en evenmin dat het nalaten van onderzoek in oktober 2010 de oorzaak is geweest van de ingetreden schade. De ingetreden schade kan bovendien (mede) worden toegerekend aan omstandigheden die voor rekening van [geïntimeerde] dienen te blijven. De grieven slagen.
3.11
[geïntimeerde] heeft niet concreet gesteld dat en op welke wijze [appellante] ter zake van andere reparaties en/of onderhoudsbeurten nalatig is geweest, en evenmin op welke wijze hij daarvan schade zou hebben ondervonden. [geïntimeerde] heeft nog wel aangevoerd dat hij gezondheidsklachten heeft ervaren door de rookontwikkeling in de cabine van de auto. Hij maakt evenwel niet duidelijk wanneer hij klachten daarover aan [appellante] heeft overgebracht. Uit de stukken blijkt wel dat [appellante] mede naar aanleiding van klachten over rook in de auto op 28 of 29 oktober 2010 reparaties heeft verricht. [geïntimeerde] heeft daarna, zoals hiervoor overwogen, geen klachten meer gemeld dan wel [appellante] niet meer in de gelegenheid gesteld het probleem op te lossen. Dat [geïntimeerde] op enig moment voorafgaand aan 28 of 29 oktober 2010 over de rookontwikkeling heeft geklaagd, heeft hij niet voldoende concreet gemaakt. De enkele stelling in de inleidende dagvaarding (onder 4.11) dat hij vanaf september 2009 heeft geklaagd over stank en/of rook in de cabine is daartoe ontoereikend.
3.12
Een en ander betekent dat het hof geen gronden aanwezig acht voor toewijzing van enig onderdeel van het door [geïntimeerde] gevorderde.
3.13
De slotsom is dat de grieven slagen. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd voor zover aan dit hoger beroep onderworpen, en de vordering van [geïntimeerde] zal alsnog worden afgewezen. [geïntimeerde] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan dit hoger beroep onderworpen,
en opnieuw rechtdoende:
wijst het door [geïntimeerde] gevorderde af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, tot op heden aan de zijde van [appellante] in eerste aanleg begroot op € 619,- aan verschotten en € 1.582,- voor salaris en in hoger beroep op € 796,42 aan verschotten en € 3.222,- voor salaris , en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.F.M. Cortenraad, D. Kingma en H.M.M. Steenberghe en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 december 2018.