ECLI:NL:GHAMS:2018:4833

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2018
Publicatiedatum
7 januari 2019
Zaaknummer
23-003772-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van een vonnis in hoger beroep met betrekking tot diefstal en heling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 10 oktober 2017 was gewezen. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van bepaalde tenlastegelegde feiten, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak in eerste aanleg. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter is uitgesproken, en dat vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder voorwaardelijk opgelegde straffen worden afgewezen.

Het hof heeft het vonnis waarvan beroep bevestigd, met uitzondering van de beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging in twee andere zaken. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van een bankpas en een autosleutel, en dat hij op de hoogte was van de aanmerkelijke kans dat deze goederen van misdrijf afkomstig waren. De vorderingen tot tenuitvoerlegging zijn afgewezen, omdat de verdachte, ondersteund door hulpverleningsinstanties, positieve stappen heeft gezet in zijn leven en sinds februari 2018 geen strafbare feiten meer heeft gepleegd. Het hof heeft de zaak in zijn geheel beoordeeld en de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor de vrijspraak, maar de vorderingen tot tenuitvoerlegging afgewezen, met inachtneming van de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003772-17
datum uitspraak: 17 december 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 10 oktober 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 15-810115-17 en 08-071456-16 (TUL), 15-164637-16 (TUL), 96-267085-16 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 december 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de politierechter in de rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 primair en subsidiair is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen die in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Vordering advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat ter zake van het in eerste aanleg bewezenverklaarde wordt veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter is uitgesproken. Hij heeft daarnaast gevorderd dat de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder voorwaardelijk opgelegde straffen worden afgewezen.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de zaken met de parketnummers 08-071456-16 en 15-164637-16 - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd - en met dien verstande dat het hof de bewijsvoering van de politierechter vervangt door de onderstaande. Hieruit spreekt dat noch het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, noch het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) het hof aanleiding heeft gegeven om tot een andere strafoplegging te komen dan de eerste rechter.

Bewijsvoering

Bewijsmiddelen
De overtuiging dat de verdachte het door de politierechter bewezen verklaarde heeft begaan grondt het hof op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het arrest zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit arrest te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 subsidiair tenlastegelegde heling van een bankpas en de autosleutel van de aangever [slachtoffer 1]. Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft de bankpas van de aangever gekregen van [getuige 1] en gezien dat de pas niet van [getuige 1] was. Verder wist hij dat [getuige 1] gedetineerd is geweest. Daarnaast had [getuige 1] de dag voor het ten laste gelegde de schoenen van de verdachte gestolen, beschikte [getuige 1] twee maanden dáárvoor over een gestolen hoverboard en bood [getuige 1] de verdachte toen ook een door [getuige 1] gestolen luchtcompressor te koop aan. Kortom, de verdachte wist dat [getuige 1] zich schuldig pleegde te maken aan vermogensdelicten. Bij die stand van zaken heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat die bankpas van diefstal afkomstig was. Door de van [getuige 1] in ontvangst genomen bankpas niettemin voorhanden te houden heeft hij zich schuldig gemaakt aan de onder 1 subsidiair tenlastegelegde opzetheling van die pas. De stelling van de verdachte dat hij erop vertrouwde dat de pas niet gestolen was, omdat [getuige 1] had gezegd dat hij - [getuige 1] - over de pas beschikte omdat hij nog geld van iemand tegoed had, acht het hof niet aannemelijk geworden, mede omdat daarvoor in het dossier geen solide aanknopingspunt kan worden gevonden.
Verder neemt het hof als vaststaand aan dat [getuige 2] de verdachte de sleutel van de Ford van de aangever heeft gegeven met het verzoek om tegen een vergoeding van € 50,00 naar die auto te gaan en daarvan de kilometerstand en het kenteken te noteren. De verdachte, die aan dat verzoek gevolg heeft gegeven en daartoe de Ford met die autosleutel heeft geopend en daarna weer heeft afgesloten, wist dat [getuige 2] zich eveneens bezig hield met diefstallen én nota bene dat hij pas uit detentie was ontslagen. Bij die stand van zaken heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard de autosleutel van diefstal afkomstig was. Dat de verdachte, zoals de raadsvrouw heeft aangevoerd, ‘geen zeggenschap’ over de sleutel zou hebben gehad, staat aan een bewezenverklaring niet in de weg. Het voorhanden hebben als bedoeld in artikel 416 Sr strekt zich uit ieder feitelijk voorhanden hebben (met inbegrip van het gebruik daarvan), krachtens welke titel dan ook (vgl. HR 21 maart 2000, NJ 2000/736).
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Zoals hiervoor overwogen, was de verdachte op de hoogte van de aanmerkelijke kans dat de door hem van [getuige 1] ontvangen bankpas van misdrijf afkomstig was en - in het bijzonder - dat de pas op naam van een ander dan [getuige 1] (of de verdachte) was gesteld. Nu niet aannemelijk is dat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat hij bij zijn betaling met de bankpas met instemming van de houder van de daaraan gekoppelde bankrekening handelde, heeft hij het oogmerk gehad op de wederrechtelijke toe-eigening van het aan de aangever toebehorende geld. Hieruit volgt tevens dat de verdachte zich heeft bediend van een valse sleutel, als bedoeld in artikel 311 Sr. Het tot vrijspraak strekkende verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.

Vorderingen tot tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van:
- de bij (onder parketnummer 08-071456-16 gewezen) vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel van 20 juni 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken,
- de bij (onder parketnummer 15-164637-16 gewezen) vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 13 oktober 2016 opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Deze vorderingen zijn in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte zich voor het einde van de aan deze veroordelingen gekoppelde proeftijden aan de bewezenverklaarde strafbare feiten heeft schuldig gemaakt en daarmee de algemene voorwaarden heeft overtreden. Voor de effectiviteit en de geloofwaardigheid van de regeling omtrent voorwaardelijke straffen en de daarbij behorende algemene (en bijzondere) voorwaarden, is het van essentieel belang dat overtreding van deze voorwaarden niet vrijblijvend is en dat daaraan in beginsel consequent gevolgen worden verbonden. Toch zal het hof dat in dit bijzondere geval achterwege laten. Ter terechtzitting in hoger beroep is namelijk gebleken dat de verdachte, ondersteund door hulpverleningsinstanties, veel in het werk stelt om zijn persoonlijke situatie te stabiliseren en zijn leven op een meer maatschappelijk verantwoorde wijze vorm te geven. Deze inspanningen lijken zich uit te betalen, in die zin dat de verdachte, voor zover bekend, sinds 28 februari 2018 geen strafbare feiten meer heeft gepleegd; daarmee lijkt een hardnekkig recidivepatroon vooralsnog te zijn doorbroken. Het hof acht het in het belang van de verdachte en de samenleving dat deze positieve, doch prille ontwikkelingen niet worden doorkruist door hetgeen de toewijzing van de vorderingen met zich zou brengen. De vorderingen tot tenuitvoerlegging worden daarom, zoals geëist door de advocaat-generaal, afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover in hoger beroep verder aan de orde, ten aanzien van de beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de zaken de parketnummers 08-071456-16 en 15-164637-16 en doet in zoverre opnieuw recht.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel van 20 juni 2016, parketnummer 08-071456-16, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 13 oktober 2016, parketnummer 15-164637-16, voorwaardelijk opgelegde taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. G. Oldekamp en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van I.J.A. Barends, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 december 2018.
Mr. M. Gonggrijp-van Mourik is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
proces-verbaal uitspraak
_______________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003772-17
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, op 17 december 2018.
Tegenwoordig zijn:
mr. G. Oldekamp, raadsheer,
mr. M.C.W. van der Voort, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. R.C. Tdlohreg, advocaat-generaal.
De raadsheer doet de zaak tegen de verdachte [verdachte] uitroepen.
De verdachte is
wel / nietin de zaal van de terechtzitting aanwezig.
Raadsman/raadsvrouw is
wel / nietaanwezig.
(zo ja:) naam raadsman/raadsvrouw en plaats:
Tolk is
wel / nietaanwezig. (zo ja:) naam tolk en taal:
De raadsheer spreekt het arrest uit.
De raadsheer geeft de verdachte kennis, dat daartegen binnen 14 dagen na heden beroep in cassatie kan worden ingesteld.
(indien de VTE is verschenen)
De verdachte heeft
wel / geenafstand gedaan van recht aanwezig te zijn bij de uitspraak.
(indien VTE is gedetineerd)
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de raadsheer en de griffier is vastgesteld en ondertekend.