In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 10 oktober 2017 was gewezen. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van bepaalde tenlastegelegde feiten, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak in eerste aanleg. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter is uitgesproken, en dat vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder voorwaardelijk opgelegde straffen worden afgewezen.
Het hof heeft het vonnis waarvan beroep bevestigd, met uitzondering van de beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging in twee andere zaken. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van een bankpas en een autosleutel, en dat hij op de hoogte was van de aanmerkelijke kans dat deze goederen van misdrijf afkomstig waren. De vorderingen tot tenuitvoerlegging zijn afgewezen, omdat de verdachte, ondersteund door hulpverleningsinstanties, positieve stappen heeft gezet in zijn leven en sinds februari 2018 geen strafbare feiten meer heeft gepleegd. Het hof heeft de zaak in zijn geheel beoordeeld en de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor de vrijspraak, maar de vorderingen tot tenuitvoerlegging afgewezen, met inachtneming van de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte.