ECLI:NL:GHAMS:2018:4857

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2018
Publicatiedatum
7 januari 2019
Zaaknummer
23-001879-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal van tulpenstelen en tulpenbakken door verenigde personen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van diefstal van 4500 stelen/tulpen en 450 tulpenbakken, gepleegd op 1 februari 2017 te Andijk, gemeente Medemblik. De tenlastelegging bestond uit twee zaken: zaak A betrof de diefstal van de tulpen en zaak B betrof het voorhanden hebben van een wapen. Het hof heeft de zaak A bewezen verklaard, maar de verdachte is vrijgesproken van zaak B, omdat er onvoldoende bewijs was voor de aanwezigheid van het wapen. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal door twee of meer verenigde personen, wat strafbaar is volgens het Wetboek van Strafrecht. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, maar het hof heeft in hoger beroep een taakstraf van 100 uren opgelegd, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de samenleving in overweging genomen, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige strafkamer en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001879-17
datum uitspraak: 24 december 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 12 mei 2017 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-021734-17 (zaak A) en 15-036464-17 (zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 december 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak A:
hij op of omstreeks 1 februari 2017 te Andijk, gemeente Medemblik tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 4500 stelen/tulpen, althans een grote hoeveelheid stelen/tulpen en/of 450 zogenoemde (tulpen)bakken, althans een grote hoeveelheid (tulpen)bakken, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders;
Zaak B:
hij, op of omstreeks 1 februari 2017 te Andijk, gemeente Medemblik (een) wapen(s) van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Vrijspraak zaak B

Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte in zaak B is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor een veroordeling ter zake van artikel 26 Wet wapens en munitie is vereist dat sprake moet zijn geweest van een meer of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van het wapen. Het hof is van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor een bij de verdachte bestaande mate van bewustheid dat het voorwerp dat hij in de bestelbus voorhanden hadden een wapen betrof als bedoeld in de Wet Wapens en Munitie. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat de
taserhet uiterlijk van een zaklamp had en kennelijk ook als zodanig functioneerde. Het hof overweegt voorts dat uit het dossier niet blijkt dat de zaklamp zodanig onderscheidend is van andere zaklampen dat voor de verdachte zichtbaar moet zijn geweest dat het hier een
taserbetrof en dat niet is gebleken van enig gebruik van het voorwerp als wapen, zodat ook hieruit niet kan worden afgeleid dat de verdachte zich min of meer bewust was van de aard en de eigenschappen van dat voorwerp. De verdachte moet hierom worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak A ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 februari 2017 te Andijk, gemeente Medemblik tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 4500 stelen/tulpen en 450 zogenoemde tulpenbakken, toebehorende aan [slachtoffer] en/of [bedrijf].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A en B bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de in zaak A ten laste gelegde diefstal zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken.
De raadsman heeft verzocht aan de verdachte een taakstraf op te leggen. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal tot gevolg hebben dat de uitkering van de verdachte wordt stopgezet, hetgeen grote gevolgen zal hebben voor zijn gezin omdat het gezin leeft van die uitkering. De verdachte staat onder bewind en dient een ontnemingsvordering af te betalen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich ’s nachts samen met een ander schuldig gemaakt aan de diefstal van 4500 tulpenstelen en 450 tulpenbakken uit een bedrijfspand. Aldus heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Voorts is het algemeen bekend dat dit soort feiten gevoelens van onveiligheid in de samenleving teweeg brengen, dan wel reeds aanwezige gevoelens van onveiligheid versterken.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 november 2018 is hij eerder ter zake van het plegen van soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld. Het grote aantal veroordelingen heeft hem echter niet weerhouden van het opnieuw begaan van vergelijkbare feiten. Het hof weegt dit in het nadeel van de verdachte.
Een gevangenisstraf zou gelet op het voorgaande dan ook alleszins passend zijn. Het hof heeft bij het bepalen van de straf echter voorts acht geslagen op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is aangevoerd en in aanmerking genomen dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Daarin ziet het hof aanleiding af te wijken van de vordering van de advocaat-generaal. Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-036464-17 (zaak B) ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-021734-17 (zaak A) ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 15-021734-17 (zaak A) bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E. Kleene-Krom, mr. C.N. Dalebout en mr. M.B. de Wit, in tegenwoordigheid van D. de Jong, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 december 2018.
mr. M.B. de Wit is buiten staat dit arrest te ondertekenen
=========================================================================
proces-verbaal uitspraak
_______________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001879-17
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, op 24 december 2018.
Tegenwoordig zijn:
mr. G. Oldekamp, raadsheer,
mr. M.E. van Rijn, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. J.B. Develing, advocaat-generaal.
De raadsheer doet de zaak tegen de verdachte [verdachte] uitroepen.
De verdachte is
wel / nietin de zaal van de terechtzitting aanwezig.
Raadsman/raadsvrouw is
wel / nietaanwezig.
(zo ja:) naam raadsman/raadsvrouw en plaats:
De raadsheer spreekt het arrest uit.
De raadsheer geeft de verdachte kennis, dat daartegen binnen 14 dagen na heden beroep in cassatie kan worden ingesteld.
(indien de VTE is verschenen)
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de raadsheer en de griffier is vastgesteld en ondertekend.