ECLI:NL:GHAMS:2018:4914

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 september 2018
Publicatiedatum
15 januari 2019
Zaaknummer
23-000615-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake hennepteelt voor eigen gebruik

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, die op 11 juli 2016 in Amsterdam 39 hennepplanten had gekweekt, stelde dat zij dit deed voor eigen medicinaal gebruik. De raadsman voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging, omdat er sprake was van een geringe oogst en medische redenen om hennep te kweken. Het hof overwoog echter dat het openbaar ministerie de bevoegdheid heeft om te beslissen over vervolging en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een niet-ontvankelijkverklaring rechtvaardigden. Het hof achtte de verdachte schuldig aan het primair ten laste gelegde, namelijk het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, met een voorwaardelijke proeftijd van 2 jaren. Het hof oordeelde dat de medische noodzaak voor het kweken van hennep niet aannemelijk was gemaakt en dat de verdachte enkel in haar eigen belang had gehandeld. De beslissing van de politierechter werd vernietigd en het hof deed opnieuw recht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000615-18
datum uitspraak: 11 september 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 13 februari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-143131-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 augustus 2018.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Er was sprake van een geringe oogst en klemmende medische redenen om hennep te kweken. Geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie had kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging een met strafvorderlijke handhaving beoogd belang was gediend.
Het hof overweegt als volgt.
In artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is aan het openbaar ministerie de bevoegdheid toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. Deze beslissing leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
Van een dergelijke uitzonderlijke situatie is geen sprake.
Voorop gesteld wordt dat het openbaar ministerie niet heeft gehandeld in strijd met het eigen vervolgingsbeleid. Dat sprake is van een maatschappelijke discussie doet daaraan niet af. Ook de door de raadsman aangevoerde omstandigheid dat de verdachte uitsluitend voor eigen medicinaal gebruik cannabis kweekte rechtvaardigt niet de conclusie dat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. Het hof betrekt hierbij dat in een zaak als deze juist een rechterlijk oordeel moet kunnen worden gegeven.
Nu ook overigens niet is gebleken dat sprake is van uitzonderlijke feiten en omstandigheden die de verstrekkende conclusie rechtvaardigen dat het openbaar ministerie geen vervolgingsrecht (meer) toekomt, faalt het verweer.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 11 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 2]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 39 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
subsidiair:
[betrokkene] en/of een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 11 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan [adres 2]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 39 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op of omstreeks 11 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 11 juli 2016 in een pand aan [adres 2] te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad 39 hennepplanten.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat sprake was van noodtoestand ofwel omdat de materiële wederrechtelijkheid ontbrak. De verdachte moet hennep gebruiken om gezondheidsredenen en was genoodzaakt de door haar man zelf gekweekte hennep te gebruiken. Hennep van coffeeshops is bespoten en past daarom niet binnen haar macrobiotische levensstijl. Hennep van de producent
[merk]is bestraald en de verdachte wenst zich niet aan straling bloot te stellen.
Het hof overweegt als volgt.
Nu de wetgever in de Opiumwet een bijzondere regeling heeft getroffen in de vorm van de mogelijke verlening van ontheffing in verband met een geneeskundige toepassing van cannabis kan een beroep op noodtoestand slechts bij hoge uitzondering worden aanvaard. Een dergelijk uitzonderlijk geval doet zich hier niet voor.
De gestelde medische klachten van de verdachte zijn niet onderbouwd met objectieve medische gegevens (de door de raadsman overgelegde doktersverklaring ziet op een periode ruim na het tenlastegelegde feit). Daarnaast is niet aannemelijk geworden dat er geen legale alternatieve mogelijkheden waren ter verlichting van door verdachte ervaren klachten zodat ook om die reden geen sprake was een medische noodzaak voor het gebruiken van door de echtgenoot geteelde hennep. Tot slot rechtvaardigen de aangevoerde bezwaren tegen het gebruik van niet zelf gekweekte cannabis die verband houden met de leefstijl van de verdachte niet de conclusie dat sprake was van een noodtoestand.
In het voorgaande ligt besloten dat het beroep op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid eveneens wordt verworpen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat zij strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van 100 euro, subsidiair 2 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis waarvan 25 uren, subsidiair 12 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft verzocht artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen in verband met de medische noodzaak om zelf hennep te kweken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet door samen met een ander in haar woning opzettelijk 39 hennepplanten aanwezig te hebben. Zij heeft zich niets gelegen laten liggen aan een door de wetgever bepaald verbod, maar enkel in haar eigen belang gehandeld.
Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheid dat, zoals het hof hiervoor heeft overwogen, de medicinale noodzaak van het telen niet aannemelijk is geworden, zijn er geen termen de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf.
Een geldboete, zoals door de politierechter opgelegd, doet geen recht aan de ernst van het feit. Het hof acht een taakstraf van na te noemen duur passend en geboden. Het hof acht het raadzaam deze taakstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen, om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst soortgelijke feiten te plegen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen
bewezendat
de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. F.M.D. Aardema en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Metgod, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
11 september 2018.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
========================================================================
proces-verbaal uitspraak
_______________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000615-18
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, op 11 september 2018.
Tegenwoordig zijn:
mr. W.M.C. Tilleman, raadsheer,
mr. P.M. Groenenberg, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. M.M. Steinmetz, advocaat-generaal.
De raadsheer doet de zaak tegen de verdachte [verdachte] uitroepen.
De verdachte is
wel / nietin de zaal van de terechtzitting aanwezig.
Raadsman/raadsvrouw is
wel / nietaanwezig.
(zo ja:) naam raadsman/raadsvrouw en plaats:
Tolk is
wel / nietaanwezig. (zo ja:) naam tolk en taal:
De raadsheer spreekt het arrest uit.
De raadsheer geeft de verdachte kennis, dat daartegen binnen 14 dagen na heden beroep in cassatie kan worden ingesteld.
(indien de VTE is verschenen)
De verdachte heeft
wel / geenafstand gedaan van recht aanwezig te zijn bij de uitspraak.
(indien VTE is gedetineerd)
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de raadsheer en de griffier is vastgesteld en ondertekend.