ECLI:NL:GHAMS:2018:5050

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
5 maart 2019
Zaaknummer
23-000774-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000774-18
datum uitspraak: 12 december 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen
het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 21 februari 2018 in de strafzaak
onder parketnummer 13-669127-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
ter zitting opgegeven adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
28 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het
Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 09 september 2014 te Uithoorn, althans in Nederland met het oogmerk om zich
en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of
van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel
van verdichtsels, [slachtoffer], geboren op [geboortedag] 1931, heeft bewogen tot de afgifte van haar pincode, in elk geval heeft bewogen tot het ter beschikking stellen van gegevens, hebbende verdachte toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid (onder meer):
- zich voorgedaan als zijnde een medewerker komende voor de waterleiding en/of
- aan die [slachtoffer] medegedeeld dat zij geld terug kreeg en/of
- aan die [slachtoffer] medegedeeld dat hij, verdachte, geen formulier had en/of (om die reden) ter verkrijging van dit/een geldbedrag de bankpas en pincode van [slachtoffer] nodig had, waardoor voornoemd persoon werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2:
hij op of omstreeks 09 september 2014 te Uithoorn met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening heeft weggenomen een bankpas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
3:
hij op of omstreeks 09 september 2014 te Uithoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeeïgening weg te nemen een of meerdere geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en die/dat weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn bereik te brengen door middel van een valse sleutel, te weten een bankpas op naam [slachtoffer], in elk geval op naam van een ander dan verdachte, in een pinautomaat heeft gestoken en meermalen een (onjuiste) pincode heeft ingetoetst.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een andere bewijsconstructie, een andere kwalificatie en een andere straf.

Nadere bewijsoverwegingen

De verdediging heeft gesteld dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken en heeft daartoe
het volgende aangevoerd. De verdachte is niet degene die op de bewegende beelden staat. De aderen op de hand die de verbalisant op de beelden ziet zijn bij de verdachte niet in die mate aanwezig, en de kenmerkende puntige kin zoals te zien op de foto ontbreekt bij de verdachte. Ook de tatoeage die de verdachte op zijn linkerhand heeft is op de ‘stills’ van de beelden in het dossier niet te zien. Niet bewezen kan worden dat de verdachte op de beelden staat en er is dan ook onvoldoende bewijs dat hij feit 3 heeft gepleegd.
Daar komt vervolgens bij dat de aangeefster een ander signalement qua kleding (lichtgrijze trui) geeft dan de persoon die op de beelden te zien is (zwarte kleding met opstaande kraag). Er kan dan ook niet worden vastgesteld dat de persoon op de beelden ook de persoon is geweest die bij aangeefster thuis is geweest. Er is dus onvoldoende bewijs dat de verdachte de feiten 1 en 2 heeft gepleegd.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft na herhaalde kennisname van de camerabeelden die bij de ABN AMRO te Uithoorn op
9 september 2014 tussen 10.03:48 en 10.03:59 zijn gemaakt, die tevens aan de verdediging zijn verstrekt en die ter zitting ter sprake zijn gekomen, waargenomen dat de man op de beelden in de zwarte jas, met name betreft postuur, leeftijd, kin en oor een treffende gelijkenis vertoont met de verdachte. Aan de verdediging kan worden toegegeven dat op de stills in het dossier geen tatoeage is waar te nemen. Echter, het hof heeft bij de herhaalde kennisname wel degelijk een tatoeage, in de vorm van een roos, op de linkerhand waargenomen (tijdstip 10.34:58; de recordtijd loopt 30 minuten en 50 seconden voor), gelijkend op de taoeage die de verdachte ter zitting - desgevraagd - ook aan het hof heeft laten zien. Tevens zijn er de herkenningen van de verdachte op de beelden door verschillende verbalisanten. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat het de verdachte is geweest die toen aldaar geprobeerd heeft te pinnen met de pas van aangeefster (feit 3).
Naar het oordeel van het hof is gelet op de korte tijdspanne tussen de oplichting van aangeefster en de diefstal van de bankpas (tussen 9:45 en 10:00 uur) en de daarop volgende pogingen met deze bankpas om geld te pinnen van de rekening van aangeefster (eerste poging om 10:03 uur), voldoende aannemelijk geworden dat de verdachte de bankpas heeft gestolen. De enkele omstandigheid dat de man op de camerabeelden zwarte kleding met opstaande kraag aan had en dat aangeefster heeft verklaard dat de man die de bankpas had gestolen een lichtgrijze trui met ronde boord droeg, doet aan het voorgaande niets af, aangezien de verdachte makkelijk de zwarte kleding over zijn grijze trui aan heeft kunnen trekken na het verlaten van de woning en bovendien de zwarte kleding ogenschijnlijk buitenkleding is die in de regel over een trui wordt (kan worden) gedragen.
De zeer korte tijdspanne tussen de feiten is in sterke mate redengevend voor het bewijs van de
oplichting van aangeefster en diefstal van de bankpas door de verdachte. De verdachte heeft geen die redengevendheid ontzenuwende verklaring afgelegd. Hij heeft volstaan met de (blote) ontkenning. Gelet hierop acht het hof ook de ten laste gelegde feiten 1 en 2 bewezen. Het door de raadsvrouw als mogelijkheid opgeworpen - doch door haar op geen enkele wijze van enig aanknopingspunt voorziene - alternatieve scenario, acht het hof niet aannemelijk geworden, te meer omdat dit scenario niet berust op de verklaring van de verdachte.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 09 september 2014 te Uithoorn, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer], geboren op [geboortedag] 1931, heeft bewogen tot de afgifte van haar pincode, hebbende verdachte toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid (onder meer):
- zich voorgedaan als zijnde een medewerker komende voor de waterleiding en
- aan die [slachtoffer] medegedeeld dat zij geld terug kreeg en
- aan die [slachtoffer] medegedeeld dat hij, verdachte, geen formulier had en (om die reden) ter verkrijging van dit geldbedrag de bankpas en pincode van [slachtoffer] nodig had, waardoor voornoemd persoon werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2:
hij op 09 september 2014 te Uithoorn met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bankpas, toebehorende aan [slachtoffer];
3:
hij op 09 september 2014 te Uithoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geldbedrag(en), toebehorende aan [slachtoffer], en die/dat weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn bereik te brengen door middel van een valse sleutel, te weten een bankpas op naam [slachtoffer], in een pinautomaat heeft gestoken en meermalen een (onjuiste) pincode heeft ingetoetst.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
oplichting.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
poging diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf (5) maanden, waarvan vier (4) maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van drie (3) jaren, waarbij de bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals in het reclasseringsrapport zijn geadviseerd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op doortrapte wijze door middel van een babbeltruc uit het huis van een bejaarde
en kwetsbare vrouw een bankpas ontvreemd. Ook heeft hij met deze bankpas bij een pinautomaat
twee keer geprobeerd een geldbedrag op te nemen.
De verdachte heeft puur uit financieel gewin gehandeld en heeft geen rekening gehouden met de mogelijke gevolgen daarvan voor het slachtoffer. Hij heeft deze door haar hoge leeftijd kwetsbare persoon als gemakkelijke prooi gezien en op lafhartige wijze benadeeld. Hij heeft met zijn optreden het vertrouwen van het (enige tijd daarna, overleden) slachtoffer in de medemens, van wie oudere mensen in toenemende mate afhankelijk zijn, in ernstige mate geschaad. Tevens neemt het hof in beschouwing dat de bewezen diefstal van de bankpas bij het slachtoffer thuis heeft plaatsgevonden, waardoor de verdachte bij het slachtoffer het gevoel van veiligheid in en rond hun huis mogelijk ernstig heeft aangetast. Het feit dat er vanwege een onjuiste pincode geen geld opgenomen kon worden is een gelukkige toevalligheid die niet te danken is aan de verdachte. Dergelijke feiten leiden tot maatschappelijke onrust, bijvoorbeeld onder ouderen in het algemeen, maar ook – zo is gebleken – bij het betrokken slachtoffer en hun naasten in het bijzonder. Daarom worden deze feiten de verdachte ernstig aangerekend.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 november 2018
is hij eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof heeft tevens acht geslagen op het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van
16 november 2018. Hierin staat dat de forse justitiële documentatie met onder andere vermogensdelicten voornamelijk samenhangt met het middelengebruik van de verdachte. Vanaf zijn twintigste drinkt de verdachte dagelijks alcohol, hetgeen hij ook ter zitting in hoger beroep heeft verklaard. De verdachte heeft een keer een abstinente periode gekend, tijdens een opgelegd reclasseringstoezicht met behandeling, die in 2013 positief is afgerond. Er zijn afgelopen jaren op vrijwillige basis meerdere pogingen tot hulpverlening gedaan, hetgeen echter niet heeft geleid tot een behandeltraject. In tegenstelling tot het verleden staat de verdachte weer open voor hulpverlening. De reclassering acht
een traject vanuit een verplicht kader wenselijk. Een alcoholverbod is in eerste instantie niet haalbaar vanwege de langdurige alcoholproblematiek, wel zijn controlemiddelen noodzakelijk.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van vijf maanden passend en geboden. Ten einde zoveel mogelijk te waarborgen dat de verdachte niet opnieuw strafbare feiten zal plegen, zal het hof
deze straf geheel voorwaardelijk opleggen, met daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Het hof gaat er daarbij vanuit dat de tenuitvoerlegging van het in voorwaardelijke vorm opgelegde deel van de straf onmiddellijk zal worden gevorderd, indien de verdachte recidiveert dan
wel niet (voldoende) meewerkt aan de bijzondere voorwaarden.
Gelet op het recidivegevaar zal een proeftijd van drie jaren worden vastgesteld.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 63, 310, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van
het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
 de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd op afspraken te melden bij Tactus Reclassering, adres [adres 2], zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
 de veroordeelde meewerkt aan diagnostiek en zich gedurende de volledige proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, laat behandelen door een forensische zorgverlener. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. De veroordeelde wordt verplicht tot een korte klinische opname voor de duur van maximaal zeven weken als de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die opname door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
 de veroordeelde meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol, drugs, of een specifiek middel om het middelengebruik te beheersen. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn ademonderzoek (blaastest), urineonderzoek en bloedonderzoek.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige
in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Amsterdam, mr. N.A. Schimmel en mr. S. Clement, in tegenwoordigheid van
mr. M.C.W. van der Voort, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 december 2018.
=========================================================================
[…]