ECLI:NL:GHAMS:2018:5067

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
6 maart 2019
Zaaknummer
23-000967-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake cocaïnehandel en deelname aan een criminele organisatie

Dit arrest betreft het hoger beroep van een verdachte die is veroordeeld voor cocaïnehandel en deelname aan een criminele organisatie. De zaak is behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 5 juni 2018, na eerdere zittingen op 13 september 2016 en 22 mei 2018. De verdachte was betrokken bij de verkoop, aflevering en verstrekking van cocaïne in de periode van 1 november 2013 tot en met 10 juni 2014 in Amsterdam. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, opzettelijk cocaïne heeft verkocht en aanwezig heeft gehad, en dat hij deel uitmaakte van een organisatie die zich bezighield met de handel in verdovende middelen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd, maar komt tot een vergelijkbare bewezenverklaring. De verdachte is schuldig bevonden aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en deelname aan een criminele organisatie. Het hof heeft de straf bepaald op 30 maanden gevangenisstraf, met een voorwaardelijk deel van 12 maanden en een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is de tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen gelast, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar heeft besloten dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is, gezien de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000967-15
datum uitspraak: 5 juni 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 maart 2015 in de strafzaak onder de parketnummers 13-741175-14, 13-676193-12 (TUL) en 13-741076-13 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 september 2016 en 22 mei 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2013 tot en met 10 juni 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2013 tot en met 10 juni 2014, althans op 10 juni 2014, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer)
- 111, althans één of meer, zakje(s) en/of wikkel(s) en/of bolletje(s) cocaïne (ongeveer 21,21 gram en/of 121 gram) en/of
- 31 bolletjes cocaïne (6,45 gram) en/of 1 bolletje cocaïne (0,22 gram)
- één of meer verpakking(en) met cocaïne,
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2013 tot en met 10 juni 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen waarvan naast hem, verdachte, deel uitmaakte(n) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of één of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde en vierde lid van de Opiumwet, namelijk het meermalen, althans éénmaal aanwezig hebben en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van één of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, in elk geval (telkens) één of meer middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Gedeeltelijke vrijspraak

Uit het dossier kan worden afgeleid dat de verdachte zich in de woning op het adres [adres 2] bezighield met het bewerken van cocaïne. Voorts blijkt uit een tapgesprek van 4 juni 2014 dat hij daar op die datum nog is geweest. Dat de op 10 juni 2014 in die – ook door anderen gebruikte – woning aangetroffen cocaïne aan de verdachte toebehoorde, of dat anderszins kan worden gezegd dat hij die cocaïne aanwezig heeft gehad, kan naar het oordeel van het hof daaruit echter niet worden afgeleid. Van het onder 2 ten laste gelegde aanwezig hebben van deze verdovende middelen spreekt het hof de verdachte dan ook vrij.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij in de periode van 1 november 2013 tot en met 10 juni 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd en bewerkt hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne;
2:
hij in de periode van 1 november 2013 tot en met 10 juni 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 31 bolletjes van een materiaal bevattende cocaïne (6,45 gram) en 1 bolletje van een materiaal bevattende cocaïne (0,22 gram)
- verpakkingen van een materiaal bevattende cocaïne;
3:
hij in de periode van 1 november 2013 tot en met 10 juni 2014 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen waarvan naast hem, verdachte, deel uitmaakten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde en vierde lid van de Opiumwet, namelijk het aanwezig hebben en bewerken en verkopen en afleveren en verstrekken en vervoeren van hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde is in eendaadse samenloop begaan en levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid, van de Opiumwet.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft in hoger beroep niet langer bestreden dat de verdachte binnen de organisatie een coördinerende rol vervulde, maar heeft met een beroep op zijn persoonlijke omstandigheden verzocht de verdachte niet te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een duur die zou meebrengen dat hij opnieuw gedetineerd raakt.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft gedurende een periode van ruim zeven maanden een coördinerende, en naar het oordeel van het hof in feite ook leidinggevende, rol vervuld binnen een organisatie die zich bezighield met de handel in cocaïne. Binnen de organisatie werd cocaïne aangekocht, bewerkt en verkocht. Via de drugslijn van de organisatie, die 24 uur per dag bereikbaar was en waarvan veelal intensief gebruik werd gemaakt, werd cocaïne op bestelling (aan de deur van de gebruikers daarvan) geleverd. Uit het dossier blijkt dat de verdachte zijn medeverdachten aanstuurde en opdrachten gaf. Hij maakte werkroosters en hij bemiddelde bij conflicten tussen de dealers onderling en tussen dealers en kopers. Hij onderhandelde over de handelsprijs van de verdovende middelen en hij verzorgde de inkoop van de cocaïne, die door de organisatie werd bewerkt en verspreid. Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij de kostprijs van de cocaïne aan de verdachte terugbetaalde en dat hij meer geld afdroeg aan de verdachte als de handel goed liep. De verdachte gaf zijn medeverdachte opdracht om, als zij niet genoeg verkochten, actief langs de deuren te gaan bij kopers. Voorts belde de verdachte met de telefoonprovider van de werktelefoon, om nadat medeverdachte [medeverdachte 3] was aangehouden en een telefoon in beslag was genomen waarop veel bestellingen binnen kwamen, het telefoonnummer van deze drugslijn veilig te stellen.
Cocaïne is een verslavende stof, die voor de gezondheid van gebruikers grote risico’s oplevert. Bovendien gaat de handel in cocaïne vaak gepaard met andere vormen van criminaliteit, waaronder de diefstallen en andere vormen van criminaliteit die gebruikers plegen om hun verslaving te bekostigen. De verdachte heeft enkel oog gehad voor eigen financieel voordeel en zich niet bekommerd om de schade die zijn handelen anderen en de samenleving in het algemeen toebracht.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 14 mei 2018 is hij eerder voor overtreding van de Opiumwet veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt, te meer nu de verdachte in de proeftijd liep van de bij die veroordeling aan hem opgelegde voorwaardelijke straf ten tijde van het plegen van deze delicten.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van de feiten, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur met zich brengt. Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de door de rechtbank in eerste aanleg opgelegde straf in beginsel passend en geboden. Het hof constateert echter dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Mens en de Fundamentele Vrijheden is overschreden, nu namens de verdachte op 4 maart 2015 hoger beroep is ingesteld en het hof pas op 5 juni 2018 arrest wijst. Het hof ziet in deze overschrijding van de redelijke termijn aanleiding een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd, en in lijn met hetgeen de verdediging heeft verzocht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2, 10 en 11a (oud) van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 55, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vorderingen tot tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 december 2012 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de (resterende) duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Het openbaar ministerie heeft voorts de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 9 april 2013 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Het feit dat de veroordeling inmiddels geruime tijd geleden heeft plaatsgevonden, zoals de raadsvrouw naar voren heeft gebracht, brengt het hof niet tot een ander oordeel.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 december 2012, parketnummer 13-676193-12, te weten van een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 9 april 2013, parketnummer 13-741076-13, te weten van een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. M.J.A. Duker en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. S. Ourahma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 juni 2018.
Mr. R. Kuiper is buiten staat dit arrest te ondertekenen.