ECLI:NL:GHAMS:2018:5070

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 juli 2018
Publicatiedatum
6 maart 2019
Zaaknummer
23-000796-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van bedreiging met misdrijf tegen het leven, zware mishandeling en brandstichting

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven, zware mishandeling en brandstichting. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de rechtbank. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor zover het betreft de bedreiging met zware mishandeling en brandstichting, en heeft de verdachte vrijgesproken van de tweede tenlastelegging. De zaak betreft een incident op 10 juni 2015, waarbij de verdachte en mededaders bedreigingen hebben geuit aan twee slachtoffers. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de bedreiging van het tweede slachtoffer, terwijl er wel bewijs was voor de bedreiging van het eerste slachtoffer. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 30 dagen en een taakstraf van 92 uren, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000796-16
datum uitspraak: 20 juli 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 16 februari 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15‑871140‑15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
adres: [adres].

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 juli 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, ten laste gelegd dat:
2:
hij op of omstreeks 10 juni 2015 te Hauwert, gemeente Medemblik, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met brandstichting, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend
- tegen de (voor)deur van de woning van die [slachtoffer 1] getrapt en/of
- op een of meerdere ra(a)m(en) van de woning van die [slachtoffer 1] gebonkt/geslagen en/of (daarbij) tegen die [slachtoffer 1] gezegd/geroepen "Je gaat eraan. Ik maak je kapot" en/of "Ik steek je huis in de brand" en/of "Ik ben voor niemand bang. Je gaat er toch wel aan", althans woorden en/of daden van gelijke dreigende aard/strekking;
3:
hij op of omstreeks 10 juni 2015 te Lutjebroek, gemeente Stede Broec, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met brandstichting, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend
- tegen die [slachtoffer 2] gezegd/geroepen dat men geld komt ophalen van de zoon van die [slachtoffer 2] en/of
- tegen die [slachtoffer 2] gezegd/geroepen "Als ik me geld niet krijg kan ik je ook vastbinden en op de grond leggen" en/of "Ik heb ze in Amsterdam voor minder neergelegd" en/of "Als het moet rijd ik zo mijn auto in de voorkant van je huis" en/of "Ik steek de boel hier in de fik", althans woorden en/of daden van gelijke dreigende aard/strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank met betrekking tot de vraag of het onder 3 ten laste gelegde kan worden bewezen.

Vrijspraak ten aanzien van feit 3

Gelet op de inhoud van het dossier is er naar het oordeel van het hof onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte één van de personen is geweest, die op 10 juni 2015 omstreeks 14:45 uur bij [slachtoffer 2] thuis zijn geweest. Uit hetgeen hierna ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde wordt overwogen, volgt dat op die datum omstreeks 14:35 uur vier personen bij [slachtoffer 1] aan de deur zijn geweest, van wie twee een getint uiterlijk hadden. [slachtoffer 2] is door slechts twee personen bezocht. Zij omschrijft één van deze personen als blank en de ander als een Marokkaan. De naam ‘[naam 1]’ is door [slachtoffer 2] enkel genoemd, nadat zij die naam had gehoord van haar zoon, die niet bij het voorval aanwezig is geweest. Met [slachtoffer 2] heeft geen fotoconfrontatie plaatsgevonden. Nu het hof uit de beschikbare gegevens niet kan afleiden dat de verdachte de getinte persoon/de Marokkaan is geweest die, nadat de vier mannen bij [slachtoffer 1] zijn vertrokken, ook bij [slachtoffer 2] aan de deur is geweest, is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 3 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Overwegingen ten aanzien van het bewijs van feit 2

De verdachte stelt dat hij op het moment dat het onder 2 ten laste gelegde feit werd gepleegd op het IJsselmeer was. Dit eerst ter terechtzitting in eerste aanleg naar voren gebrachte alternatieve scenario vindt echter geen aanknopingspunten in het dossier en is ook overigens niet aannemelijk geworden, zodat het hof hieraan voorbijgaat.
De raadsman heeft ten aanzien van het gebruik van een enkelvoudige fotoconfrontatie met aangeefster/getuige [slachtoffer 1] gewezen op de risico’s die daaraan kleven. Naar het oordeel van het hof is er in dit geval geen bezwaar tegen het confronteren van [slachtoffer 1] met één foto, die van de verdachte, ter identificatie van een mogelijke dader. Het gaat immers niet om een confrontatie ter identificatie van een (absoluut) onbekende, maar om de herkenning van een aan [slachtoffer 1] – onder een andere naam – bekend persoon. [slachtoffer 1] heeft verklaard één van de personen die haar hebben bedreigd te kennen onder de naam [naam 1]. Zij heeft hem vaker in de buurt van de woning van [naam 2] gezien en heeft van [naam 2] gehoord dat hij “[naam 1]” heet. [slachtoffer 1] heeft verklaard de persoon op de haar voorgehouden foto van de verdachte te herkennen als deze [naam 1].
De raadsman heeft gesteld dat de recherche uitvoeriger onderzoek had kunnen doen zoals naar de gebruiker/bestuurder en de overige inzittenden van de Renault Clio waarover [naam 3] in zijn aangifte spreekt. Het hof begrijpt de opmerkingen van de raadsman met de strekking dat de recherche uitvoeriger onderzoek had kunnen doen, maar dit doet niet af aan het feit dat er wettig bewijs voorhanden is dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft gepleegd en evenmin aan de overtuiging van het hof.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 juni 2015 te Hauwert, gemeente Medemblik, tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling en met brandstichting, immers hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend
- tegen de voordeur van de woning van die [slachtoffer 1] getrapt en
- op ramen van de woning van die [slachtoffer 1] gebonkt en daarbij tegen die [slachtoffer 1] geroepen "Je gaat eraan. Ik maak je kapot" en "Ik steek je huis in de brand" en "Ik ben voor niemand bang. Je gaat er toch wel aan".
Hetgeen onder 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, met zware mishandeling en met brandstichting.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 64 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan voorwaardelijk 60 dagen, met een proeftijd van 2 jaren en tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Door de aan het adres van [slachtoffer 1] geuite bedreigingen en de wijze waarop deze zijn geuit hebben de verdachte en zijn mededaders haar zeer veel angst aangejaagd. Er was sprake van een conflict tussen de verdachte dan wel een of meer van zijn mededaders en de zoon van [slachtoffer 1]. De verdachte en zijn mededaders zijn naar de woning van [slachtoffer 1] gegaan om in verband hiermee verhaal te halen. Dat de verdachte ervoor heeft gekozen om de moeder van een bekende van hem op deze manier bij dat conflict te betrekken rekent het hof hem in het bijzonder aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 juni 2018 is hij eerder ter zake van geweldsmisdrijven tot vrijheidsstraffen veroordeeld. Dit heeft hem er kennelijk niet van kunnen weerhouden wederom een misdrijf te plegen.
In beginsel acht het hof, gelet op de ernst van het feit en de persoon van de verdachte, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden passend. Gezien het tijdsverloop zal het hof aan de verdachte geen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf opleggen.
Alles afwegende acht het hof een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen in combinatie met een taakstraf voor de duur van 100 uren passend en geboden. Het hof constateert echter dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Mens en de Fundamentele Vrijheden is overschreden, nu namens de verdachte op 26 februari 2016 hoger beroep is ingesteld en het hof pas op 20 juli 2018 arrest wijst. Het hof ziet in de overschrijding van de redelijke termijn aanleiding de op te leggen taakstraf met 8 uren te verminderen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) dagen.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
92 (tweeënnegentig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
46 (zesenveertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L. Leenaers, mr. J.L. Bruinsma en mr. T. Blom, in tegenwoordigheid van mr. S. Ourahma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 juli 2018.
Mr. T. Blom is buiten staat dit arrest te ondertekenen.