ECLI:NL:GHAMS:2018:5237

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2018
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
23-004597-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake winkeldiefstal met gewijzigde strafoplegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1996, was eerder veroordeeld voor vermogensdelicten en had zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal van twee chocoladerepen. Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter, behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf, die werd vernietigd. De strafoplegging werd aangepast op basis van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die onder andere ADHD, een hechtingsstoornis en een posttraumatisch stresssyndroom had. Tijdens de zitting in hoger beroep op 22 januari 2018 werd duidelijk dat de verdachte inmiddels een fulltime baan had en bij zijn moeder woonde, wat leidde tot de beslissing om een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken op te leggen in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof achtte het in het belang van de verdachte en de samenleving dat deze positieve ontwikkelingen niet werden verstoord door vrijheidsbeneming. De op te leggen straf was gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde. Het hof stelde bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf, waaronder meldplicht bij Reclassering Nederland en deelname aan het traject van Intensieve Forensische Aanpak (IFA).

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-004597-16
Datum uitspraak: 5 februari 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 30 november 2016 in de strafzaak onder de parketnummers 15-181998-16 en 13-685075-14 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 januari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve (met inbegrip van de afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder in voorwaardelijke vorm opgelegde straf) bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen worden vervangen door de navolgende.

Bewijsmiddelen

Aangezien de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, zal op de voet van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering worden volstaan met de navolgende opgave van de bewijsmiddelen:
een geschrift, te weten een aangifteformulier winkeldiefstal, op 4 september 2016 ondertekend door [naam] (doorgenummerde pagina’s 3-4);
een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt in de wettelijke vorm door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s 6-7);
een ambtsedig proces-verbaal van verhoor de verdachte, opgemaakt in de wettelijke vorm door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina’s 11-13).
Het onder 1 genoemde geschrift is slechts tot het bewijs gebezigd in samenhang met de andere bewijsmiddelen.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van één week
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte, kort gezegd, veel te verliezen heeft en heeft het hof verzocht daarom geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal van twee chocoladerepen. Winkeldiefstal veroorzaakt overlast voor het gedupeerde winkelbedrijf en hinder voor het winkelend publiek. De verdachte heeft er blijk van gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 januari 2018 is hij eerder meermalen onherroepelijk voor vermogensdelicten veroordeeld, onder andere tot een gevangenisstraf van aanzienlijke duur, maar dit heeft hem er niet van weerhouden opnieuw een soortgelijk vergrijp te plegen. Dit weegt sterk in zijn nadeel.
De ernst van het bewezen feit rechtvaardigt naar het oordeel van het hof, in het licht van de recidive van de verdachte en de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken.
Het hof komt echter tot een andere strafoplegging op grond van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan op de terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Meer bepaald gaat het daarbij om het volgende.
De verdachte kent een zeer belaste voorgeschiedenis en is in het verleden gediagnostiseerd met ADHD, een hechtingsstoornis en een posttraumatisch stresssyndroom. Ten tijde van het plegen van het strafbare feit had hij geen stabiele woonsituatie en kampte hij met schulden. Hij stond tot voor kort ambivalent tegenover hulpverlening.
Inmiddels heeft de verdachte (op uitzendbasis) een fulltime baan en inkomen daaruit, heeft hij weer bij zijn moeder kunnen gaan wonen, heeft hij betalingsregelingen getroffen met het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) voor zijn schulden, wordt hij begeleid door de Intensieve Forensische Aanpak (IFA) en start hij binnenkort met een behandeling bij centrum voor ambulante forensische psychiatrie De Waag. Het hof heeft de indruk dat de verdachte, die enige tijd geleden vader is geworden, intrinsiek gemotiveerd is zijn leven (eindelijk) een wending ten goede te geven. Het hof acht het in het belang van de verdachte én de samenleving dat deze positieve ontwikkelingen niet worden doorbroken door vrijheidsbeneming. Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken passend en geboden. De voorwaardelijke straf dient tot het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Daartoe zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gesteld.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van
2 (twee) jarenten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte
  • zich meldt bij Reclassering Nederland, zolang en zo vaak de reclassering dit noodzakelijk acht, en zich houdt aan de aanwijzingen die hem door of namens zijn toezichthouder worden gegeven;
  • deelneemt aan het traject van Intensieve Forensische Aanpak (IFA) en zich houdt aan de aanwijzingen die hem in dat verband door of namens zijn begeleider worden gegeven, zulks gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering verantwoord acht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het voorgaande.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. J.J.I. de Jong en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 februari 2018.