Op 20 februari 2018 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 21 april 2016. De zaak betreft een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1992, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerder vonnis. Tijdens de zitting op 6 februari 2018 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. De raadsvrouw van de verdachte was niet gemachtigd om het woord te voeren tijdens deze zitting.
Het hof heeft het vonnis waarvan beroep bevestigd, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. De benadeelde partij had in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 621,90, waarvan in het eerdere vonnis € 395,00 was toegewezen. In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich opnieuw gevoegd voor het volledige bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Na onderzoek ter terechtzitting heeft het hof geoordeeld dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte recht heeft op schadevergoeding. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij tot het bedrag van € 395,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 28 februari 2016. Voor het overige is de vordering afgewezen, omdat onvoldoende bewijs was geleverd voor de overige schade. Het hof heeft ook een hechtenis van zeven dagen opgelegd aan de verdachte indien deze niet aan de betalingsverplichtingen voldoet. Het arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 februari 2018.